20618 |
gezouten haring |
pekelharing:
pej.kelhië.ring (Q002p Hasselt),
pej.kelië.ring (Q002p Hasselt)
|
pekelharing
III-2-3
|
28670 |
gezuiverde was |
zuivere was:
zuivere was (Q002p Hasselt)
|
De was, ontdaan van afval en onzuiverheden. Er zijn verschillende manieren tot zuivering van de was. De eenvoudigste is om de ruwe raat met schraapsel en ander afval in een zak van kaasdoek te knopen en met een steen bezwaard in een grote pan op het vuur te zetten. De was komt door het doek heen boven drijven (De Roever, pag. 283). Door vaker de was op te smelten in schoon water krijgt men een helder en zuiver produkt. Om kleine hoeveelheden raat te smelten kan men ook gebruik maken van een zonnewassmelter of een waskanon. Grote hoeveelheden was worden verwerkt in fabrieken die beschikken over grote waspersen, stoomwassmelters of wasreinigers. Zij bereiken het grootste rendement. [N 63, 121c; Ge 37, 147; monogr.]
II-6
|
32865 |
gezwad, regel gemaaid gras |
enkel gezwad:
ęŋkǝl gǝzwāt (Q002p Hasselt
[(betekent ook 'zwad')]
),
gezwad:
gǝzwā.t (Q002p Hasselt
[(betekent ook 'zwad')]
),
zwad:
zwāt (Q002p Hasselt)
|
De in dit lemma opgenomen woorden zijn van toepassing op de regel afgemaaid gras zoals een maaier die al voortgaande aan zijn linkerzijde vormt. Zie de toelichting bij het voorgaande lemma. = Bij de plaatscode duidt op gelijkheid van de benamingen voor zwad en gezwad in deze plaats; zie ook de kaart. [N 14, 93; JG 1a, 1b, 2c; A 16, 1b; A 4, 28 add.; A 23, 16 add.; L 8, 137; L 20, 28 add.; S 47; Gwn 7, 9; Lu 1, 16 II add.; monogr.]
I-3
|
18038 |
gezwel |
bobbel:
boebel (Q002p Hasselt),
knobbel:
knubəl (Q002p Hasselt),
knook:
knøk (Q002p Hasselt),
uitwas:
(uitwas)
øͅətwas (Q002p Hasselt),
zweer:
zwieër (Q002p Hasselt)
|
gezwel [bel] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
33894 |
gezwollen tandvlees |
eendebek:
iǝ.ndǝbɛk (Q002p Hasselt
[(de boventanden groeien uit over de ondertanden)]
),
roos:
rǭs (Q002p Hasselt)
|
Zwelling van het tandvlees treedt op bij jonge paarden tijdens de periode van tandwisseling. [JG lb, 2 c; A 48A, 51; N 8, 90f, 91 en 92]
I-9
|
19042 |
giechelen |
gibberen:
inz. van vrouwspersonen
gibbere (Q002p Hasselt),
giechelen:
gichelen (Q002p Hasselt),
giechele (Q002p Hasselt),
giechelen (Q002p Hasselt),
gigele (Q002p Hasselt, ...
Q002p Hasselt)
|
Giechelen (ingehouden en op hoge toon lachen). [ZND 35 (1941)] || giechelen en vlug spreken
III-1-4
|
32611 |
gier oproeren |
roeren:
rī.rǝ (Q002p Hasselt)
|
Bij het oppompen van de gier moest men geregeld de inhoud van de gierkelder oproeren, om te voorkomen dat de dikkere giermaterie, het gierbezinksel, onder in de put zou blijven en door de pomp niet meer opgezogen zou kunnen worden. [JG 1a + 1b; N 11A, 59b; S 30; monogr.]
I-1
|
32607 |
gier pompen |
[gier] pompen:
pu.mpǝ (Q002p Hasselt)
|
Gier met een pomp uit de gierkelder opzuigen en in de gereedstaande gierton doen vloeien. De gegevens voor Nederlands Limburg (voornamelijk verkregen d.m.v. n 11A) beperken zich tot een achttiental plaatsen. Voor de overige is echter ook het type pompen te verwachten. De plaatselijke uitspraak daarvan kan worden afgeleid uit de gegevens van het vorige lemma. De plaatselijke term voor gier, het object van deze handeling, vindt men in het lemma gier c.a. [JG 1a + 1b; N 11A, 50b; A 9, 26 add.; monogr.]
I-1
|
32605 |
gier uitrijden |
(het) huisje varen:
t ęskǝ vārǝ (Q002p Hasselt),
beren:
bērǝ (Q002p Hasselt),
het huisje halen:
t ęskǝ hālǝ (Q002p Hasselt),
zeik halen:
zēk hālǝ (Q002p Hasselt),
zeik varen:
[zeik] ˲vã.rǝ (Q002p Hasselt)
|
Onder gier uitrijden wordt verstaan het totaal van de volgende handelingen: gier in de gierton pompen of scheppen, gier naar het land vervoeren en aldaar al rijdende verspreiden. De termen aan het einde van dit lemma zijn meer van toepassing op het leegmaken van de beerput, een aparte put waarop de w.c. is aangesloten. De inhoud van deze put werd meestal in een ton op de kruiwagen of in een draagton naar de moestuin, de boomgaard of de huisweide gebracht en daar verspreid. [N 11, 21; N 11A, 51a + 51b + 52; JG 1a; A 9, 26 add.; div.; monogr.]
I-1
|
32604 |
gier, mestwater, beer |
beer:
bīǝr (Q002p Hasselt),
het huisje:
t (h)ęskǝ (Q002p Hasselt),
mestplas:
[mest]pla.s (Q002p Hasselt),
zeik:
zē.k (Q002p Hasselt),
zeikkuil:
zē.kkő̜ǝl (Q002p Hasselt)
|
Onder gier wordt verstaan de in een put of kelder verzamelde vloeibare mest van het vee. Mestwater is het vocht, dat mede als gevolg van regenval uit de in de mestvaalt gelegen mest sijpelt en in een bij de mesthoop gelegen poel of kuil bijeenvloeit; dit vocht, waarmee men soms een uitgedroogde mesthoop bevochtigt, wordt ook wel als vloeibare meststof gebruikt. Met beer wordt hier bedoeld de uit menselijke fecaliën bestaande materie, die "dikker" is dan gier en vaak verzameld wordt in een put waarop alleen het privaat is aangesloten; van tijd tot tijd (o.a. wanneer de put vol is) wordt deze vloeistof naar de moestuin, de boomgaard, de huisweide e.d. vervoerd, om aldaar te worden verspreid. De genoemde begrippen zijn hier in één lemma behandeld, omdat de (overigens talrijke) gegevens zich niet over drie duidelijk verschillende lemmata lieten verdelen. Dat is vooral hieraan te wijten, dat (1) het bedoelde onderscheid in de betrokken enqu√™tevragen meestal niet werd gemaakt; (2) de door oudere enqu√™tes verkregen gegevens het antwoord zijn op te korte of onduidelijk toegelichte vragen als "beer (drek)", "aalt (beer)", "beer (mestwater)", "mestwater (aal, beer, zeik)". Woorden die als benaming voor het begrip mestwater of het begrip beer lijken te kunnen worden opgevat, blijken in samenstellingen als gierkar, -ton, -pomp, -lepel e.d. vaak (ook) op vloeibare mest van het vee of op gier in het algemeen toepasselijk. Daarom zijn in dit lemma ook de gier-gegevens uit het materiaal van de volgende lemmata verwerkt. Dat de term voor de vergaarplaats van de gier is overgegaan op c.q. ook bruikbaar is voor het mestvocht zelf, blijkt uit woorden als citerne en beerput. Dit geldt in beginsel ook voor aalpoel, mestpoel, zeikpoel, poel, mestplas, zeikplas en mestkuil, waarmee primair de bij de mesthoop gelegen diepte of kuil vol mestwater bedoeld wordt maar die ook toepasselijk zijn op het zich daarin bevindende of daaruit afkomstige vocht als zodanig. In samenstellingen kan het begrip gier zelfs door het woord water worden uitgedrukt. Voor die gevallen zie men de lemmata gierkar, - ton, -kraan e.d. Het woord zeik is meestal ook de benaming voor dierlijke urine. [Wi 14; S 1; L 1a-m; L 2, 12; L B2, 269; L 20, 24; A 4, 24; JG 1a + 1b + 1c; N 11, 21 + 27 add.; N 11A, 41 + 42d + 43b + 44b; monogr.]
I-1
|