19399 |
glasgordijn |
brise-vue-tje:
brīs˃vykə (Q002p Hasselt)
|
ondergordijntje, gordijntje van kant dat in haakjes achter het vensterglas gehangen van worden
III-2-1
|
20556 |
glazig |
glazen:
glaose (Q002p Hasselt),
glaze (Q002p Hasselt),
glàze (Q002p Hasselt),
ijskillig:
eis-killig (Q002p Hasselt),
wielie:
wielie (Q002p Hasselt)
|
aardappel die hard en doorschijnen is (glazen patat) [ZND 35 (1941)]
III-2-3
|
29571 |
gleiswerk |
aarden telloren:
jǭrǝ tɛlī̄ǝrǝ (Q002p Hasselt),
aardewerk:
jãrdǝwęrǝk (Q002p Hasselt),
jārdǝwęrǝk (Q002p Hasselt),
faïence:
fajãs (Q002p Hasselt),
gleiswerk:
glē̜swęrǝk (Q002p Hasselt)
|
Geglazuurd aardewerk. Het woordtype faïence (Q 156) is van toepassing op geglazuurd en geschilderd aardewerk, oorspronkelijk afkomstig uit Faënza, later naar voorbeeld hiervan ook elders vervaardigd. [N 20, 5; L 35, 78; monogr.]
II-8
|
22376 |
glijbaan |
glijaf:
/
glijaf (Q002p Hasselt),
reddelberg:
Ss. sub afrollen.
reddelbe.rreg (Q002p Hasselt),
schuifaf:
`n schèvaa.f (Q002p Hasselt),
/
n schèvaa.f (Q002p Hasselt),
schuifaf (Q002p Hasselt),
schèèfaaf (Q002p Hasselt),
schéf-aaf (Q002p Hasselt),
shèèf aaf (Q002p Hasselt),
Z. ook o. slieren.
schèèfaa.f, schèfaa.f (schèvaa.f) (Q002p Hasselt)
|
*Reddelberg: 1. Glijbaan. || / [SND (2006)] || glijbaan [SND (2006)] || Glijbaan: 2. [schèèfaa.f...] *Schuif-af, glijbaan in speeltuin. || het speeltuig (vooral in speeltuinen) waarbij men langs een gladde baan van een platform naar beneden kan glijden [glijbaan, borsie, ritsbaan, roetsjbaan] [N 112 (2006)] || schuif -af [SND (2006)] || schuifaf [SND (2006)]
III-3-2
|
25139 |
glijbaan op het ijs |
sleer:
opm.: n sleer ma.ke: verbaalsb. van slere "slieren".
sleer (Q002p Hasselt),
treksleer:
trèksleer (Q002p Hasselt)
|
glijbaan, in de sneeuw of op ijs
III-4-4
|
17853 |
glijden |
glijden:
glāen (Q002p Hasselt),
sleuren:
slērə (Q002p Hasselt),
slieəre (Q002p Hasselt)
|
glijden [ZND 01 (1922)] || Glijden. [Willems (1885)] || hoe noemt men: op het ijs glijden (zonder schaatsen) [ZND 14 (1926)]
III-1-2, III-3-2
|
18879 |
glimlachen |
glimlachen:
glimlachen (Q002p Hasselt, ...
Q002p Hasselt)
|
hoe zegt ge "glimlachen"in uw dialect ? Bestaat er geen woord om dit "stil lachen"uit te drukken, geef dan op door welke omschrijving men dit weergeeft. [ZND 39 (1942)]
III-1-4
|
24316 |
glimworm |
vuurmade:
vy(3)̄rmā (Q002p Hasselt),
vy(3)̄rma͂ (Q002p Hasselt)
|
glimworm [GV Gr (1935)], [ZND 18G (1935)]
III-4-2
|
19611 |
gloeilamp |
ampoule (fr.):
ampul (Q002p Hasselt),
Verklw. lamóeleke
ampóel (Q002p Hasselt),
lampoel:
lampul (Q002p Hasselt)
|
peer (lamp) || peer voor elektrisch licht
III-2-1
|
23426 |
godslamp |
godslamp:
godslamp (Q002p Hasselt)
|
De godslamp, de altijd brandende olielamp vóór het tabernakel van het hoofdaltaar of sacramentsaltaar [gods-, gôds-, gaods-, godeslamp]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|