34469 |
haan zonder staart |
bolhaan:
bǫlaǝn (Q002p Hasselt)
|
[N 19, 62a]
I-12
|
17748 |
haar |
haar:
haor (Q002p Hasselt),
het hōr krolle (Q002p Hasselt),
ho.r (Q002p Hasselt),
hōͅr (Q002p Hasselt),
t hōūr krolə (Q002p Hasselt)
|
haar [ZND 01 (1922)], [ZND m] || haar (op het hoofd) [RND] || het haar krullen (krullen maken) [ZND 29 (1938)]
III-1-1
|
17793 |
haar in de war |
in de kladder:
in de kladder (Q002p Hasselt),
ɛn də kladər (Q002p Hasselt),
in de war:
eͅnə wār (Q002p Hasselt)
|
Mijn haar zit in de war [Lk 06 (1956)]
III-1-1
|
18625 |
haarbandje |
lintje:
lentšə (Q002p Hasselt),
noeud (fr.):
fluərə nø (Q002p Hasselt)
|
haarbandje, zwart-fluwelen ~ [peel] [N 25 (1964)]
III-1-3
|
32890 |
haarblok |
haarblok:
(h)ǭǝrblǫk (Q002p Hasselt)
|
Het haarblok is het houten voorwerp waarin het haarspit wordt vastgezet als men het niet in de grond zet. Soms heeft het haarblok een zodanige vorm en omvang dat men er tevens schrijlings op kan zitten; vaak heeft het dan de vorm van een hoefijzer. Bij de mondelinge enquêtes in Belgisch Limburg is aangetekend waar het haarblok is aangetroffen; dit gebied is op kaart 25 aangegeven. Ook buiten dit gebied komen benamingen voor het haarblok voor, zoals uit het lemma blijkt. Zie afbeelding 8. [N 18, 88; JG 1b, 1c, 1d, 2c; A 4, 28e; L 20, 28e; add. uit N 11, 85, N 15; A 23, 16]
I-3
|
18726 |
haarborstel |
haarborstel:
hoarbossel (Q002p Hasselt)
|
Een haarborstel. [DC 56 (1981)]
III-1-3
|
18046 |
haarenkelen |
haarenkelen:
hǭrę.ŋkǝlǝ (Q002p Hasselt),
klopenkelen:
kloͅbeŋkələ (Q002p Hasselt),
klopschenen:
klopsxēnǝ (Q002p Hasselt)
|
De enkels bij het stappen tegen elkaar strijken of slaan, zodat ze verwond geraken. [L 1, a-m; N 8, 71, 72, 78a, 79 en 84d; S 8] || zijn enkel stuk stoten bij het lopen [ZND B1 (1940sq)]
I-9, III-1-2
|
32889 |
haargaffel |
gaffeltje:
gɛfǝlkǝ (Q002p Hasselt)
|
De haargaffel is een houten gaffel waarmee men de zeis bij het haren in het veld ondersteunt. Meestal worden er twee, soms drie, tegelijk gebruikt. Soms gebruikt men voor dit doel twee stokken die in de vorm van een Andreaskruis in de grond gestoken worden. In veel plaatsen komt het gebruik van haargaffels niet (meer) voor, maar wordt het blad van de steel van de zeis afgenomen; zie kaart 25. In L 288a gebruikt men een schudgaffel ter ondersteuning van de steel; in L 291 een ploegstok. Zie afbeelding 7a. [N 18, 91; JG 1a, 1b, 1c, 2c; monogr.]
I-3
|
32886 |
haargetuig |
haargetuig:
hã(ǝ)rgǝtē̜.x (Q002p Hasselt),
hǭ ̞rgǝtē̜.x (Q002p Hasselt)
|
Het haargetuig is het gereedschap dat men bij het haren gebruikt, met name het haarspit, de haarhamer en het haarblok, en, bij het haren in het veld, de haargaffel(s). Soms zijn het haarspit en de haarhamer door een touw aan elkaar verbonden, en worden zo over de schouder gedragen. Het ene uiteinde van het touw zat aan het "oog" van het haarspit vast en het andere aan de steel van de hamer. [N 18, 85; JG 1a, 1b; add. uit N 18, 86, 87; A 4, 28e; L 20, 28e; R 3, 67; monogr.]
I-3
|
32887 |
haarhamer |
haarhamel:
(h)ã(ǝ)rhãmǝl (Q002p Hasselt),
hãrhāmǝl (Q002p Hasselt)
|
De haarhamer is een vrij zware (ongeveer anderhalve kilo) ijzeren hamer met een korte houten steel, die speciaal wordt gebruikt om te haren. Het ijzeren deel loopt doorgaans aan beide kanten (soms aan één kant) uit in een scherpe bek van 3 à 4 mm. breed, die wel de baan wordt genoemd. De zuiverheid van deze baan is van belang om goed te kunnen haren. Van tijd tot tijd wordt de baan van de bek door de smid weer bijgesteld. Zie afbeelding 7b, nummer 1. [N 18, 86; JG 1a, 1b, 2c; L 1 a-m; L 26, 4; S 12; add. uit N 11, N 14, 131; N 15; N 27; A 4, 28; A 23, 16; L 20, 28; Lu 1, 16; mongr.]
I-3
|