18049 |
huidschilfers |
pelletjes:
pellekes (Q002p Hasselt),
rauw vel:
røͅ veͅl (Q002p Hasselt),
schellen:
schellen (Q002p Hasselt),
schelletjes:
sxeləkəs (Q002p Hasselt),
schilfertjes:
sxelfərkəs (Q002p Hasselt)
|
schilfers op de huid [blusters] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
34618 |
huif van de huifkar |
huif:
huf (Q002p Hasselt)
|
Kap van de huifkar. Deze kap wordt over hoepels getrokken, die vooraf op een hooikar gezet worden. [N 17, 10b; S 15; Wi 17; L 27, 32; L 1a-m; monogr]
I-13
|
18647 |
huifkar |
commissioneerkar:
kǝmešǝnē̜rkār (Q002p Hasselt),
huifkar:
ø̜̄fkē̜r (Q002p Hasselt)
|
Benaming voor een hoogkar waarop men een huif gezet heeft, zodat de kar voor personenvervoer gebruikt kon worden (bijv. bij kerk- en marktbezoek). Soms werd de huifkar ook voor vrachtvervoer, bijv. van meel, gebruikt. Zie ook het lemma molenkar in wld II.3. De huif was een linnen doek die over houten hoepels gespannen werd. Deze hoepels werden op hun beurt tegen de zijkanten van de kar bevestigd. Bovendien hing men aan de kar een trede, die het instappen vergemakkelijkte. [N 17, 10a + 15; N G, 51; JG 1a; S 15; L 27, 33; L 1a-m; R 3, 61; monogr.]
I-13
|
18876 |
huilen |
janken:
jaŋkə (Q002p Hasselt),
toeten:
tūətə (Q002p Hasselt)
|
wenen [ZND B1 (1940sq)]
III-1-4
|
19097 |
huilen (van droefheid) |
janken:
jankde (Q002p Hasselt)
|
Hij huilde (weende, schreide) van droefheid [ZND 44 (1946)]
III-1-4
|
19693 |
huis, woning |
barak:
barak (Q002p Hasselt),
galjoen:
gajø͂ͅəl (Q002p Hasselt),
galjø͂ͅən (Q002p Hasselt),
gejø͂ͅəl (Q002p Hasselt),
huis:
hau̯əs (Q002p Hasselt),
hēͅs (Q002p Hasselt),
hy(3)̄s (Q002p Hasselt),
hø͂ͅ.es (Q002p Hasselt),
hø͂ͅ.s (Q002p Hasselt),
hø͂ͅs (Q002p Hasselt),
ø͂ͅ.es (Q002p Hasselt),
kooi:
kōēëj (Q002p Hasselt),
kruipkot:
krø͂ͅ.pkūə.t (Q002p Hasselt)
|
benepen flatje of huisje || huis [ZND 01 (1922)], [ZND 34 (1940)] || huis (schertsend)
III-2-1
|
33642 |
huisakker |
akker:
akǝr (Q002p Hasselt),
veld:
vɛlt (Q002p Hasselt)
|
Aan het erf grenzende akkergrond. [N 5AøIIŋ, 76d en 76e; N 6, 33a; A 10, 3 en 4; JG 1b, add.; L 19b, 1a; monogr.]
I-8
|
19673 |
huishouden |
huishouden:
hōshāgən (Q002p Hasselt),
hø̄shāgə (Q002p Hasselt),
hø͂ͅe.sa.ge (Q002p Hasselt),
hø͂ͅəshāgə (Q002p Hasselt),
hɛ̄sāgə (Q002p Hasselt),
ø͂ͅe.sa.ge (Q002p Hasselt)
|
huishouden || Wat een armzalig huishouden [ZND 32 (1939)]
III-2-1
|
24376 |
huisjesslak |
karakol:
kerrekól (Q002p Hasselt),
slak:
sleͅk (Q002p Hasselt)
|
huisjesslak [ZND B2 (1940sq)]
III-4-2
|
24533 |
huislook |
daklook:
daakloek (Q002p Hasselt)
|
donderblad, huislook [DC 46 (1971)]
III-4-3
|