22756 |
ijsbaan |
sleur:
Verbaalsubst. van slere slieren, z. ald.
sleer (Q002p Hasselt)
|
Glijbaan: 1. [sleer] Glijbaan op het ijs of in de sneeuw.
III-3-2
|
20996 |
ijshoorntje |
tuitje:
tee.tsje (Q002p Hasselt),
teue.tsje (Q002p Hasselt)
|
ijshoorntje
III-2-3
|
20771 |
ijsje |
crme:
Verklw. krèèmke
krèèm (Q002p Hasselt)
|
ijsje
III-2-3
|
25156 |
ijskoud |
ijskillig:
(vooral gezegd van aardappelen e.d. die te lang op een koude plaats gelegen hebben).
èè.skellig (Q002p Hasselt)
|
ijskoud
III-4-4
|
18639 |
ijsmuts |
sneeuwmuts:
snömøts (Q002p Hasselt)
|
ijsmuts [N 25 (1964)]
III-1-3
|
31623 |
ijsnagels |
ijsnagelen:
ē̜.snie̜.gǝl (Q002p Hasselt)
|
Hoefnagels in verschillende lengtes, voorzien van beitel- of wigvormige kop, waarmee bij gladheid het hoefijzer wordt vastgezet. Zie ook afb. 234. De ijsnagel is slechts geschikt voor kortstondig gebruik. Bij langere periodes van gladheid wordt het hoefijzer voorzien van al dan niet uitneembare kalkoenen. Zie ook de toelichting bij dat lemma. Zie voor het woordtype ɛijsnagelɛ ook Limburgs Idioticon s.v. ijsnagel: "Bijzonder slach van nagels waar men de peerden meê scherp zet in den winter. Geh. Beringen."' [N 33, 367b; N 33, 371; JG 1a; JG 1b; JG 1d; JG 2b; monogr.]
II-11
|
25154 |
ijspegel |
ijsbel:
ēͅsbeͅlə (mv.) (Q002p Hasselt),
(v.)
ēͅzbeͅlə (mv.) (Q002p Hasselt),
ijskegel:
eīskegel (Q002p Hasselt),
ēͅskēgəl (mv.) (Q002p Hasselt),
èskegels (Q002p Hasselt),
(m.)
ēͅskēgəl (mv.) (Q002p Hasselt),
ijspiel:
ēͅspēͅlə (mv.) (Q002p Hasselt)
|
ijskegel [ZND 36 (1941)] || ijspegels aan het dak of aan de vensterbanken [ijskeekels, -pinnen, -kikkels, kakels] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
25155 |
ijsschots |
schol:
sxo.l (Q002p Hasselt)
|
schol (ijs) [ZND m]
III-4-4
|
24174 |
ijsvogel |
ijsvogel:
ɛ̄svøgəl (Q002p Hasselt)
|
ijsvogel (16,5 schitterend blauwgroen boven, steenrood onder; vliegt snel over beek, sloot en langs ven; broedt in gat in steile over; vangt visjes; vrij zeldzaam [N 09 (1961)]
III-4-1
|
18913 |
ijver |
courage (fr.):
veel coeràge (Q002p Hasselt),
goede moed:
(h)ieje (h)èt geuje moëd (Q002p Hasselt),
ijver:
veel iever (Q002p Hasselt),
moed:
veel moeëd (Q002p Hasselt)
|
Hij heeft veel ijver. [ZND 36 (1941)]
III-1-4
|