22336 |
kampen |
kampen:
Vero.
ka.mpə (Q002p Hasselt)
|
Kampen: Het tegen elkaar uitkomen van twee of meer winnaars bij het dammen.
III-3-2
|
21173 |
kanaal |
kanaal:
an diejn kant van het kanail (Q002p Hasselt),
an dən andrə kant van t kanāl (Q002p Hasselt),
anəna͂nərə ka͂nt vant kanāl (Q002p Hasselt),
kənà:l (Q002p Hasselt)
|
Aan genen kant (niet aan deze kant) van het kanaal [ZND 24 1937)] || kanaal [ZND m]
III-3-1
|
19578 |
kandelaar |
bougeoir (fr.):
Fr. bougeoir
boezjwáá.r (Q002p Hasselt),
kandelaar:
kandelieër (Q002p Hasselt),
kennelier (Q002p Hasselt),
Verklw. ke.ndzeliërke
ke.ndzjeliër (Q002p Hasselt),
kandelaber:
kandelaber (Q002p Hasselt),
luchter:
li.xtər (Q002p Hasselt)
|
kandelaar || Kandelaar. Hoe heet een kandelaar, zoals er vroeger langs beide zijden op de schoorsteen stonden ? [ZND 37 (1941)] || lage kandelaar || luchter [ZND m]
III-2-1
|
23431 |
kandelaar op het altaar |
kaarsenhouder:
kèrsehager (Q002p Hasselt),
kandelaar:
kandelaar (Q002p Hasselt)
|
De kandelaars, de kaarseluchters op het altaar [kèrseluchters, keëtseluëtersj]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
20625 |
kandijsuiker |
borstsuiker:
bossoeker (Q002p Hasselt, ...
Q002p Hasselt),
theesuiker:
teesoeker (Q002p Hasselt)
|
borstsuiker || borstsuiker, gestampte kandijsuiker || theesuiker, witte aan een draad geregen kandijsuiker
III-2-3
|
19109 |
kans |
kans:
verklw. ke.nske iech gië.f ze e klee ke.nske vir te wènne: Volgens mij hebben ze een klein kansje om te winnen
ka.ns (Q002p Hasselt)
|
kans
III-1-4
|
33116 |
kap aan de vlegelknuppel |
kap:
kap (Q002p Hasselt)
|
In tegenstelling tot de kap aan de vlegelstok die van ijzer is, is de kap aan het slaghout van leer. De meest voorkomende vorm van deze kap is een zeer stevig stuk taai varkensleer (in Q 9: van ezelleer); aan de uiteinden zitten enkele gaatjes, waar een leren veter doorheen wordt gehaald waarmee de kap, met een lus, om de vlegelknuppel wordt vastgesnoerd. Daartoe zijn in de enigszins afgeplatte kant van de knuppel enkele (doorgaans drie) inkepingen gemaakt waar de veters doorheen lopen. Zie afbeelding 10, d. In L 286 tekent de zegsman een vlegelknuppel met een gat erin, waardoor de vlegelband loopt. [N 14, 3b, 3d en 3e; JG 1a, 1b; monogr.]
I-4
|
33115 |
kap aan de vlegelstok |
oog:
ūx (Q002p Hasselt)
|
Het uiteinde van elk van beide vlegelhouten voorzien van een kap die dient om de twee houten delen aan elkaar te bevestigen en wel op zo''n manier dat de slaande werking van de vlegel bij het dorsen optimaal is. Bij de meest voorkomende scharnierconstructie is de kap aan de vlegelstok van metaal en die aan de vlegelknuppel van leer. In dit lemma gaat het dus om de metalen kap aan de vlegelstok; meestal is er een beugel aangesmeed; deze ring of oog is vaak benoemingsmotief voor de gehele kap. Zie afbeelding 10, c. Soms vindt men, in plaats van de metalen kap, aan het uiteinde van de vlegelstok twee geboorde gaten waar de vlegelband doorheen loopt; de zegslieden van L 282 en 288 geven dit uitdrukkelijk op; zie afbeelding 10, f. [N 14, 3b, 3d en 3e; JG 1a, 1b; monogr.]
I-4
|
18677 |
kap van een lange schoudermantel |
kap:
kap (Q002p Hasselt, ...
Q002p Hasselt)
|
kap van lange schoudermantel zonder mantel [kovel, keuvel] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
23272 |
kapelaan |
kapelaan:
kaplone (Q002p Hasselt),
kaplōͅn (Q002p Hasselt),
keploan (Q002p Hasselt),
ənə kəplòn (Q002p Hasselt)
|
Een onderpastoor. [ZND B1 (1940sq)] || Hoe noemt men de priester (of de priesters) die de pastoor helpen de parochie bedienen (Fr. vicaire)? [ZND 36 (1941)]
III-3-3
|