24178 |
karekiet |
karekiet:
karekeͅi̯t (Q002p Hasselt)
|
karekiet (12,5 / 19 alleen in riet waaraan ze hun diep nest ophangen; grote soort alleen in grote rietvelden; harde zang [orre-orre-orre-iet-iet-iet]; kleine soort komt vaker voor maar valt niet op door zachtere zang [N 09 (1961)]
III-4-1
|
20653 |
karnemelk |
botermelk:
bø.tǝrmę.lǝk (Q002p Hasselt),
bø̄.tǝrmęlǝk (Q002p Hasselt),
bø̄tǝrmęlk (Q002p Hasselt)
|
De voeistof die van de room overblijft als de boter gemaakt is. Op de kaart is het woordtype botermelk niet opgenomen. [L 1u, 103; L 27, 30; JG 1a, 1b; R 3, 49 en 71; S 17; S 23 add.; A 7, 16; RND 100; Gwn 10, 3; Vld.; monogr.]
I-11
|
20672 |
karnemelksepap |
botermelk:
Syst. Frings
bø̄ətərmeͅlək (Q002p Hasselt),
Syst. Frings Met appelschijfjes + suiker bereid.
bøtərmɛlək (Q002p Hasselt),
botermelksepap:
Syst. Frings
bø.tərmeͅlksəpap (Q002p Hasselt)
|
Karnemelksepap (mölkepap, mölkezuip, zuipe?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
34249 |
karnen |
boteren:
boi̯tǝrǝn (Q002p Hasselt),
bø̄ǝtǝrǝ (Q002p Hasselt),
botter maken:
[botter] mākǝ (Q002p Hasselt)
|
Het op en neer bewegen van de vetdeeltjes in de melk of room, zodat deze zich aan elkaar hechten en op die manier boter vormen. Boter maken. Zie voor de fonetische documentatie van (boter) en (botter) het lemma ''boter'' (12.14) in deze aflevering. [S 17; L 1a-m; L 1u, 114; L 6, 7; L 22, 8; L 27, 68; A 7, 23; A 28, 7; Ge 22, 8; Vld.; monogr.; add. uit N 12; A 16; S]
I-11
|
34254 |
karnmolen |
botermolen:
[boter]mēlǝ (Q002p Hasselt)
|
De molen waarmee men karnt. De karnmolen staat rechtop en de verticale as draait met horizontale bewegingen. Een variant hierop is een liggende ton met een horizontale as met verticale ronddraaiende bewegingen. Zie voor de fonetische documentatie van (boter) en (botter) het lemma ''boter'' (12.14) in deze aflevering. [N 12, 53 en 55; L 1a-m; JG 1a, 1b, 1d; monogr.]
I-11
|
34251 |
karnstaf |
boterstoter:
[boter]stutǝr (Q002p Hasselt),
botterstoter:
[botter]stuǝtǝr (Q002p Hasselt),
stomper:
stumpǝr (Q002p Hasselt),
stoter:
stutǝr (Q002p Hasselt)
|
Boterstoter bestaande uit een stok met een aan de onderzijde bevestigde plank die van gaatjes is voorzien. Zie voor de fonetische documentatie van (boter) en (botter) het lemma ''boter'' (12.14) in deze aflevering. [A 7, 19, 20, 21 en 23; A 16, 8, 8a, 8b en 8c; L 22, 8; L 27, 67 en 68; JG 1a, 1b, 1c; Ge 22, 18, 19 en 20; monogr.; add. uit: N 5A (I]
I-11
|
34250 |
karnvat |
boterpot:
[boter]pǫt (Q002p Hasselt),
boterstand:
[boter]staŋ (Q002p Hasselt),
botterkroeg:
[botter]krux (Q002p Hasselt),
kroeg:
krux (Q002p Hasselt),
rolvat:
rǫlvāt (Q002p Hasselt)
|
Botervat waarbij de karnstaf (zie het lemma ''karnstaf'' (12.3) in deze aflevering) met de daaraan bevestigde schijf in een op- en neergaande beweging wordt gebracht. Dit vat, waarin de melk tot boter gekarnd wordt, kan van verschillende materialen gemaakt worden. Vaak was het van hout (kersenhout kērs in L 329) of steen en soms van metaal, bijvoorbeeld van een omgebouwde melkbus (melkbus męlǝkbøs in L 322a, melktuit męlǝktø̜i̯t in L 163, 164 en 165, tuit tø̜i̯t in L 373). Zie voor de fonetische documentatie van (boter) en (botter) het lemma ''boter'' (12.14) in deze aflevering.' [A 7, 19, 19a en 23; A 16, 8a; L 1a-m; L 22, 8 add.; L 27, 67 en 68; JG 1a, 1b, 1c, 2c; S 17; Ge 22, 11, 15 en 16; monogr.; add. uit N 5A (I]
I-11
|
24333 |
karper |
boerenkarp:
bouë.reke.rrep (Q002p Hasselt),
karp:
ke.rrep (Q002p Hasselt),
ook in ZND 27, 070
karp (Q002p Hasselt),
kerp (Q002p Hasselt)
|
karper [ZND 01 (1922)] || karper, wilde —
III-4-2
|
19398 |
karpet, vloerkleed |
tapijt:
Verklw. tapèè.tsje
tapèe.t (Q002p Hasselt)
|
tapijt
III-2-1
|
34630 |
karren |
karren:
kārǝ (Q002p Hasselt)
|
Aanhoudend met de kar rijden voor een karwei. Bij uitbreiding ook: veel op en af lopen, fietsen, rijden. [N 17, 98]
I-13
|