e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Hasselt

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
karekiet karekiet: karekeͅi̯t (Hasselt) karekiet (12,5 / 19 alleen in riet waaraan ze hun diep nest ophangen; grote soort alleen in grote rietvelden; harde zang [orre-orre-orre-iet-iet-iet]; kleine soort komt vaker voor maar valt niet op door zachtere zang [N 09 (1961)] III-4-1
karnemelk botermelk: bø.tǝrmę.lǝk (Hasselt), bø̄.tǝrmęlǝk (Hasselt), bø̄tǝrmęlk (Hasselt) De voeistof die van de room overblijft als de boter gemaakt is. Op de kaart is het woordtype botermelk niet opgenomen. [L 1u, 103; L 27, 30; JG 1a, 1b; R 3, 49 en 71; S 17; S 23 add.; A 7, 16; RND 100; Gwn 10, 3; Vld.; monogr.] I-11
karnemelksepap botermelk: Syst. Frings  bø̄ətərmeͅlək (Hasselt), Syst. Frings Met appelschijfjes + suiker bereid.  bøtərmɛlək (Hasselt), botermelksepap: Syst. Frings  bø.tərmeͅlksəpap (Hasselt) Karnemelksepap (mölkepap, mölkezuip, zuipe?) [N 16 (1962)] III-2-3
karnen boteren: boi̯tǝrǝn (Hasselt), bø̄ǝtǝrǝ (Hasselt), botter maken: [botter] mākǝ (Hasselt) Het op en neer bewegen van de vetdeeltjes in de melk of room, zodat deze zich aan elkaar hechten en op die manier boter vormen. Boter maken. Zie voor de fonetische documentatie van (boter) en (botter) het lemma ''boter'' (12.14) in deze aflevering. [S 17; L 1a-m; L 1u, 114; L 6, 7; L 22, 8; L 27, 68; A 7, 23; A 28, 7; Ge 22, 8; Vld.; monogr.; add. uit N 12; A 16; S] I-11
karnmolen botermolen: [boter]mēlǝ (Hasselt) De molen waarmee men karnt. De karnmolen staat rechtop en de verticale as draait met horizontale bewegingen. Een variant hierop is een liggende ton met een horizontale as met verticale ronddraaiende bewegingen. Zie voor de fonetische documentatie van (boter) en (botter) het lemma ''boter'' (12.14) in deze aflevering. [N 12, 53 en 55; L 1a-m; JG 1a, 1b, 1d; monogr.] I-11
karnstaf boterstoter: [boter]stutǝr (Hasselt), botterstoter: [botter]stuǝtǝr (Hasselt), stomper: stumpǝr (Hasselt), stoter: stutǝr (Hasselt) Boterstoter bestaande uit een stok met een aan de onderzijde bevestigde plank die van gaatjes is voorzien. Zie voor de fonetische documentatie van (boter) en (botter) het lemma ''boter'' (12.14) in deze aflevering. [A 7, 19, 20, 21 en 23; A 16, 8, 8a, 8b en 8c; L 22, 8; L 27, 67 en 68; JG 1a, 1b, 1c; Ge 22, 18, 19 en 20; monogr.; add. uit: N 5A (I] I-11
karnvat boterpot: [boter]pǫt (Hasselt), boterstand: [boter]staŋ (Hasselt), botterkroeg: [botter]krux (Hasselt), kroeg: krux (Hasselt), rolvat: rǫlvāt (Hasselt) Botervat waarbij de karnstaf (zie het lemma ''karnstaf'' (12.3) in deze aflevering) met de daaraan bevestigde schijf in een op- en neergaande beweging wordt gebracht. Dit vat, waarin de melk tot boter gekarnd wordt, kan van verschillende materialen gemaakt worden. Vaak was het van hout (kersenhout kērs in L 329) of steen en soms van metaal, bijvoorbeeld van een omgebouwde melkbus (melkbus męlǝkbøs in L 322a, melktuit męlǝktø̜i̯t in L 163, 164 en 165, tuit tø̜i̯t in L 373). Zie voor de fonetische documentatie van (boter) en (botter) het lemma ''boter'' (12.14) in deze aflevering.' [A 7, 19, 19a en 23; A 16, 8a; L 1a-m; L 22, 8 add.; L 27, 67 en 68; JG 1a, 1b, 1c, 2c; S 17; Ge 22, 11, 15 en 16; monogr.; add. uit N 5A (I] I-11
karper boerenkarp: bouë.reke.rrep (Hasselt), karp: ke.rrep (Hasselt), ook in ZND 27, 070  karp (Hasselt), kerp (Hasselt) karper [ZND 01 (1922)] || karper, wilde — III-4-2
karpet, vloerkleed tapijt: Verklw. tapèè.tsje  tapèe.t (Hasselt) tapijt III-2-1
karren karren: kārǝ (Hasselt) Aanhoudend met de kar rijden voor een karwei. Bij uitbreiding ook: veel op en af lopen, fietsen, rijden. [N 17, 98] I-13