28768 |
katoen |
katoen:
katø̜ǝn (Q002p Hasselt),
kātø̜̄.n (Q002p Hasselt)
|
Uit katoendraden geweven stof. Leverancier van de katoendraad is een kruid-, struik- of boomachtige plant ø̄voor het grootste deel verbouwd in Noord-Amerika, Zuid-Amerika, Egypte (macco of mako), Oost-Indië, China, Ethiopië en Ruslandø̄ (Bonthond, s.v. ø̄katoenø̄). [N 62, 85; N 62, 77; N 62, 75c; N 59, 201; MW; L 1a-m; L 27, 73; L 41, 40a; S 17; monogr.]
II-7
|
33453 |
kattegat |
kattegat:
katǝgãt (Q002p Hasselt)
|
Een al dan niet afgeschermde opening onder in de schuurpoort die katten in staat stelt om de schuur in te gaan om muizen en ratten te vangen. Blijkbaar wordt deze opening ook door kippen gebruikt. [N 4A, 42i; monogr.]
I-6
|
24179 |
kauw |
ekster:
ekster (Q002p Hasselt),
kerkkraai:
kēͅrəkkrā (Q002p Hasselt),
klein kraaitje:
klējəkrākə (Q002p Hasselt),
kraai:
kraa (Q002p Hasselt),
torenkraai:
teu.rekraa (Q002p Hasselt),
tørəkrā (Q002p Hasselt),
torenkraaitje:
torenkraai(ke) (gew.uitspr.) (Q002p Hasselt)
|
kauw || kauw (33 overal bekend; grijze nek en lichte ogen, rest zwart; broedt in gebouwen, schoorstenen en holle bomen; meestal in troepen; druk; roep [kja]; vaak tam gehouden [N 09 (1961)] || kauw, torenkraai || kerkkauw [ZND 27 (1938)]
III-4-1
|
23273 |
kazuifel |
kazuifel:
kasèfel (Q002p Hasselt),
ene tweede e dof
ene kessèffel (Q002p Hasselt)
|
Een kazuifel (misgewaad; de uitspraak juist weergeven). [ZND 36 (1941)]
III-3-3
|
33781 |
keel |
strot:
strō.t (Q002p Hasselt)
|
Zie afbeelding 2.16. [JG 1a, 1b; N 8, 29]
I-9
|
17628 |
keel, strot |
keel:
ki.əl (Q002p Hasselt),
kiəl (Q002p Hasselt, ...
Q002p Hasselt),
strot:
str"ət (Q002p Hasselt),
strô.d (Q002p Hasselt),
strø.ət (Q002p Hasselt),
strøət (Q002p Hasselt)
|
keel [N 10b (1961)] || strot [N 10b (1961)], [RND]
III-1-1
|
17686 |
keelgat |
keelgat:
keelgat (Q002p Hasselt),
keelkot:
kieëlkoet (Q002p Hasselt),
keelsgat:
kiəlsxat (Q002p Hasselt),
strot:
strot (Q002p Hasselt),
strøət (Q002p Hasselt)
|
keelgat [kelschat, rieper] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
33934 |
keelketting, keelriem |
keelkettel:
kīǝ.l kętǝl (Q002p Hasselt),
keelriem:
kīǝ.lrim (Q002p Hasselt)
|
De ketting of riem die onder de keel of kaken van het paard doorloopt en de twee uiteinden van de kopriem verbindt. [JG 1a; N 13, 26]
I-10
|
18070 |
keelpijn |
pijn zijn keel:
pɛ.n zəŋ ki.əl (Q002p Hasselt)
|
keelpijn [RND]
III-1-2
|
33931 |
keelriem |
keelriem:
kīǝ.lrī.m (Q002p Hasselt)
|
Riem van de halster die onder de keel of kaken van het paard doorloopt en aan weerszijden aan de kopriem bevestigd is. In plaats van een riem kan een halster ook een keelketting hebben. [JG 1a]
I-10
|