23216 |
koor |
koor:
het koeër (Q002p Hasselt),
het kūr (Q002p Hasselt),
koer (Q002p Hasselt),
kūər (Q002p Hasselt),
’t keur (Q002p Hasselt),
’t kōēr van ’ne kèrek (Q002p Hasselt)
|
Het (of de?) koor van de kerk. [ZND 28 (1938)] || Koor. [ZND 01 (1922)]
III-3-3
|
23435 |
koorbank |
koorbank:
koorbank (Q002p Hasselt)
|
Een koorbank: bank in het koorgestoelte. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
23434 |
koorgestoelte |
koorstoelen:
koorstiel (Q002p Hasselt)
|
Het koorgestoelte: het geheel van zitplaatsen op/in het koor, meestal bestaande uit oplopende banken, bestemd voor monniken of kanunniken. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
18004 |
koorts |
koorts:
koorts (Q002p Hasselt),
kors (Q002p Hasselt, ...
Q002p Hasselt,
Q002p Hasselt,
Q002p Hasselt)
|
hij heeft (de) koorts [ZND 28 (1938)] || koorts [RND], [ZND 01 (1922)]
III-1-2
|
33806 |
koot |
boelee:
bu`lę (Q002p Hasselt),
koot:
kut (Q002p Hasselt)
|
Het korte been onmiddellijk boven de hoef, zowel van de voor- als achterpoot. 1Het is één van de belangrijkste lichaamsdelen van het trekpaard. Zie afbeelding 2.25. [JG 1a, 1b; N 8, 32.1, 32.2, 32.3, 32.7, 32.10, 32.14, 32.15 en 32.16]
I-9
|
19856 |
kop |
kop:
kǫp (Q002p Hasselt)
|
[JG 1a, 1b]
I-9
|
33063 |
kop van de schoof |
aren:
ǭǝrǝ (Q002p Hasselt),
kop:
kǫp (Q002p Hasselt)
|
De bovenkant van de schoof, daar waar zich de aren bevinden. Zie afbeelding 7. [N 15, 21b; JG 1b]
I-4
|
32286 |
kop van een duig |
kin:
%%de volgende opgaven zijn meervoud%%
kenǝ (Q002p Hasselt),
kop:
kǫp (Q002p Hasselt)
|
Elk van de twee uiteinden van een duig. [N E, 32a]
II-12
|
32312 |
kopband |
kopband:
kǫp˱bant (Q002p Hasselt),
kopreep:
kǫprīp (Q002p Hasselt)
|
De band die om de beide uiteinden van het vat wordt aangebracht. De in dit lemma opgenomen benamingen duiden zowel de voorlopige als de definitieve banden op die plaats aan. Zie ook het lemma ɛsluitbandenɛ. Als sluitband heeft de kopband vaak de functie van opzetband. Zie ook dat lemma.' [N E, 22a; N E, 23; N E, 42]
II-12
|
33137 |
kopdorser |
kopdorser:
kǫp˱dǫ.sǝr (Q002p Hasselt)
|
Bij deze vroege gemotoriseerde dorsmachine werden de schoven met de aren (de kop van de schoof) naar voren in de machine geschoven. Het eigenlijke dorsen gebeurde in een trommel met ijzeren pinnen of tanden die doet denken aan een hekel. Zie afbeelding 12. [N 14, 6a; JG 1a, 1b; monogr.]
I-4
|