e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Hasselt

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
koppelteugel, koppelstang paardsteugel: pi̯ā.tstē.gǝl (Hasselt) Verbinding tussen de bitten van de paarden van een tweespan, of teugel die het haam van het bijdehandse paard (het paard dat bestuurd wordt) met het bit van het vandehandse paard (het rechtse paard van een twee- of driespan) verbindt. [N 13, 36] I-10
koppig koppig: kèppigen dej.vel: koppige duivel  kèppig (Hasselt), ook materiaal znd 28, 31  keppig (Hasselt), keͅpəx (Hasselt), kĭppig (Hasselt), kèppeg (Hasselt), køͅpix (Hasselt), koppige duivel: kępegǝn dɛ̄i̯.vǝl (Hasselt), ter(d)wars: tǝrwi̯ā.rs (Hasselt) [JG 1a; A 48A, 41a; N 8, 64h]koppig [ZND 01 (1922)] I-9, III-1-4
kopriem frontal: frǫntø̜i̯l (Hasselt), kopriem: kǫprī.m (Hasselt), nakriem: nakrī.m (Hasselt), voorste kopriem: vērstǝ kǫprīm (Hasselt) Evenals bij de halster is er aan het hoofdstel een kopriem. Bij de halster ligt de kopriem achter de oren van het paard, waar hij bij het hoofdstel vóór de oren over het voorhoofd van het paard loopt. Bij enkele opgaven is het vaak niet uit te maken of het om de vorm kieuwriem of kiefriem gaat. Gekozen werd voor de vorm kief. [JG 1a; N 13, 25] || Leren riempje van de halster dat achter de oren van het paard doorloopt. [JG 1a] I-10
kopschaaf kortschaaf: køtsxāf (Hasselt) De schaaf waarmee de koppen van de duigen aan de bovenzijde vlakgeschaafd worden. De kopschaaf heeft meestal een schaafblok met gebogen zijkanten. Zie voor een afbeelding van een kopschaaf wvd II.4, pag. 43. [N E, 35a] II-12
kopspijlen spijlen: spijlen (Hasselt), spillen: spelǝn (Hasselt) Van onderen spits bijgesneden spijlen. Door de kop van de korf worden op raatafstand een aantal van deze houten spijlen gestoken. Die spijlen worden van onderen spits bijgesneden omdat de bijen bij voorkeur hun ratenbouw aan een scherpe rand schijnen te beginnen. Wanneer de korfboer er dan nog met was een paar stukjes kunstraat of samengeknepen verse darrenraat aan vastlijmt, zijn de bijen meestal wel genegen althans hun eerste raten netjes in de kop in koude bouw te beginnen (De Roever, pag. 150). [N 63, 6a] II-6
koptouw koord: kǭǝrt (Hasselt), kreng: krē̜ŋ (Hasselt), zeel: zēl (Hasselt), zīl (Hasselt), zīǝl (Hasselt) Touw aan de horens van een koe. [N 3A, 14a] I-11
kopvoorn maan: moan (Hasselt) kopvoorn III-4-2
kopziekte grasziekte: grāszekdǝ (Hasselt), kopziekte: kǫpsektǝ (Hasselt), kǫpsikdǝ (Hasselt) Door de overgang van de stal naar de weide treden stoornissen op in het maagdarmkanaal na plotselinge opname van grote hoeveelheden eiwit uit het jonge gras. Kopziekte komt vooral in het voorjaar voor. Bij een acuut verloop is er een potselinge aanval van krampen, waarbij alle ledematen, hals, hoofd, ogen en oren betrokken zijn. De opeenvolgende krampgolven nemen in hevigheid toe, totdat de dood volgt door een hartkramp (Berns 1983, blz. 137). Door de boeren wordt kopziekte vaak verward met melkziekte. Het zijn allebei zogenaamde deficiëntieziekten: bij kopziekte gaat het dan om een gebrek aan magnesium, bij melkziekte aan calcium. Zie ook het lemma ''kopziekte'' in wbd I.3, blz. 474-475.' [N 3A, 79; A 48A, 3; monogr.] I-11
kordeel, hotlijn kordeel: kǝrdil (Hasselt), toom: tūm (Hasselt) Riem die of touw dat aan de korte teugel (cf. lemma Loenje) is vastgemaakt en door de voerman in de hand gehouden wordt. Als de voerman aan die lijn trekt, draait het paard naar links (haar), als hij er zachte rukjes aan geeft, draait het paard naar rechts (hot). Meestal wordt de gewenste richting van het paard echter vooral met commando''s aangegeven. [JG 1a, 1b; N 13, 29 en 32] I-10
korenbloem blauwe kol: blǫu̯ǝ kol (Hasselt), -  blauwe kol (Hasselt), korenbloem: kurǝblum (Hasselt), kø̄rǝblum (Hasselt), kōnblum (Hasselt), kōrǝblum (Hasselt) Centaurea Cyanus L. Een niet meer zo algemeen voorkomende plant met blauwe bloemen, een spinselachtig behaarde stengel en dunne lancetvormige bladeren, die groeit in korenvelden, op zandgronden en in bermen. De plant bloeit van juni tot augustus en varieert in hoogte van 30 tot 60 cm. [A 13, 14; L 34, 31; monogr.; add. uit JG 1b] || korenbloem I-5, III-4-3