e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Hasselt

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
koster koster: de kèster (Hasselt, ... ), kester (Hasselt), kɛstər (Hasselt) koster [RND] || Koster. [ZND 37 (1941)] III-3-3
kostganger kostganger: kosgenger (Hasselt), kosgäŋər (Hasselt), kostgenger (Hasselt), koͅs(t)Xeͅŋər (Hasselt), pensionair (<fr.): Van Dale: pensionair (&lt;Fr.), pensionaire, 1. (w.g.) iem. die ergens in pension is; -2. iem. die als leerling op een kostschool is...  peuchianĕr (Hasselt) een kostganger (die bij anderen inwoont) [ZND 28 (1938)] || kostganger [ZND m] III-3-1
kostschool kostschool: kosscheuəl (Hasselt), pensionaat (<fr.): pensionaat (Hasselt, ... ), a als in fr. dent  pensionat (Hasselt) kostschool [ZND 40 (1942)] III-3-1
kotelet, ribstuk harst: há.s (Hasselt), karbonade: karbənōͅajə (Hasselt), kɛrmənán (Hasselt), kɛrəbəna͂jə (Hasselt), kɛrəmənājə (Hasselt), kɛrəməna͂jə (Hasselt), Syst. Frings  karbəna͂jə (Hasselt), keͅrbənai̯ə (Hasselt), keͅrmənai̯ə (Hasselt), kɛrməna͂i̯ə (Hasselt), kotelet: koͅrtə’leͅtə (Hasselt), kərtəleͅt (Hasselt), Verklw. kortelètsje  kortelèt (Hasselt), varkentjeskotelet: ve.rrekskeskortelèt (Hasselt) Carbonade (krep, kermenaoj?) [N 16 (1962)] || gebraden varkensrib (karbonade) [ZND 49 (1958)], [ZND m] || karbonaden [Goossens 1b (1960)] || kotelet || koteletten [Goossens 1b (1960)] || varkenskotelet III-2-3
koud zetten koud zetten: kāt zɛtǝ (Hasselt) Een volk dat te groot is, zet men op een plaats waar eerst geen korf stond. Hierdoor wil men het laten afvliegen, d.w.z. de vliegbijen laten weggaan. [N 63, 94a] II-6
koud, mistig en somber weer mistig (weer): mestix (Hasselt), mestəx (Hasselt), meͅsteͅx (Hasselt), motlucht: (m.)  moͅtlox (Hasselt), smooklucht: smoͅkloͅx (Hasselt), triestig (weer): treͅsteͅx (Hasselt), tristəx (Hasselt) mistig, heiig [herig, domig, dompig] [N 22 (1963)] || mistige lucht [mok-, motlocht] [N 22 (1963)] || triest, stil weer [koereloeke] [N 22 (1963)] III-4-4
koudbeitel kapbeitel: kā.p˱bē.tǝl (Hasselt) In het algemeen een beitel waarmee op koud ijzer wordt gewerkt. De koudbeitel is meestal zeskantig in doorsnee, soms ook rond of ovaal. Het werktuig wordt voor diverse werkzaamheden gebruikt zoals het weghakken van bramen en lasslakken, het doorhakken van bouten en het splijten van metaal. De koudbeitel is soms van een steel voorzien. Zie ook afb. 49. [N 33, 109; N 33, 112-113; N 64, 69b; monogr.] II-11
koude drukte maken veel ambras maken: vø͂ͅil ambras makə (Hasselt), veel beschaar maken: veel beschaar maake (Hasselt), veel beschaar make (Hasselt), veel herrie maken: veel herrie maken (Hasselt), veel lawaai maken: veel lawaai maken (Hasselt), veel zeveren: veel zievere ever een zaak (Hasselt) veel beslag, ophef maken over een zaak [ZND 32 (1939)] III-1-4
koude mist koude domplucht: (m.)  kà dumploͅx (Hasselt), zure lucht: zōͅuər loͅx (Hasselt) gure, koude mist [zoere mok] [N 22 (1963)] III-4-4
koude noordenwind, bijs bijs: bīs (Hasselt), (m.)  də bēͅs (Hasselt), de wind bijt: də weͅnt beͅt (Hasselt) koude noorderwind [bies] [N 22 (1963)] III-4-4