e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Hasselt

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
krant gazet (<fr.): gazet (Hasselt) krant [ZND 17 (1935)] III-3-1
krassen bescharen: beschare (Hasselt), krassen: krassə (Hasselt) krassen [ZND 01 (1922)] III-4-4
kreeft homard (fr.): ommáár (Hasselt), ook in ZND 28, 048  homard (Hasselt), kreeft: krēĕft (Hasselt), ook in ZND 28, 048  krieëf (Hasselt), krieəft (Hasselt) kreeft [Willems (1885)], [ZND 01 (1922)] III-2-3
krekel krekel: kreikəl (Hasselt), krej.kel (Hasselt), krēīkel (Hasselt) krekel [Willems (1885)], [ZND 01 (1922)] III-4-2
krentenbol brioche (fr.): Syst. Frings  brioͅš (Hasselt, ... ), krentenkoek: Syst. Frings  kreͅntəkuk (Hasselt) Krentenbroodje, krentenbol (krintenbol, briosj, krennee, krennie?) [N 16 (1962)] III-2-3
krentenbrood krentenbrood: krentəbru:ət (Hasselt), verzamelfiche ook mat. van ZND 1 (a-m)  krentebroed (Hasselt), krentebrood (Hasselt), krèntebroeëd (Hasselt), krentenmik: Syst. Frings  kreͅntəmek (Hasselt), kreͅntəmik (Hasselt, ... ), verzamelfiche ook mat. van ZND 1 (a-m)  kreͅntəmik (Hasselt), rozijnenmik: Syst. Frings  roͅzēͅnəmik (Hasselt) brood waarin krenten gebakken worden [N 29 (1967)] || krentenbrood [ZND 28 (1938)] || Krentenbrood (krintemik, kramiek, beezenbrood, rezienemik, lippert, pruukesweg?) [N 16 (1962)] III-2-3
kreukelen fronsen: het fronst (Hasselt), t fronst allərānts (Hasselt), kronkelen: het krienkelt (Hasselt), plooien: het ploejt (Hasselt), spannen: da kliet spant (Hasselt), verkronkelen: het klied verkriengkelt (Hasselt), verwrinkelen: WNT: wrinkelen - frinkelen, 1) Allerlei bochten en kronkels vormen [...]; 2) Rimpelig worden of maken, rimpels krijgen of maken [...].  het klied verfriengkelt (Hasselt) Hoe noemt men het wanneer een kleed dat niet past, zich in plooien zet ? [ZND 32 (1939)] III-1-3
kreunen kuimschotel: kèumschoatel (Hasselt) kreunen [ZND 01 (1922)] III-1-4
kreunen van de pijn jammeren: jēmərt (Hasselt), kreunen: kreent (Hasselt), piepen: piept (Hasselt) hij kreunt van de pijn [ZND 28 (1938)] III-1-2
kreupel zijn (een) kreupele: krēpǝlǝ (Hasselt), (het is/staat) kreupel: krēpǝl (Hasselt), klemmes: klē̜mǝs (Hasselt), mank: maŋk (Hasselt), manker: ma.ŋkǝr (Hasselt) [JG 1a; N 8, 62k en 94f] I-9