32246 |
kuiper |
kuiper:
kē̜.pǝr (Q002p Hasselt),
kǭpǝr (Q002p Hasselt)
|
Vakman die houten kuipen, vaten en tonnen vervaardigt. [A 32, 10; S 20; L 1a-m; L 29, 13; monogr.]
II-12
|
32320 |
kuipersaambeeld |
aanbeeld:
āmbēlt (Q002p Hasselt),
ānbęlt (Q002p Hasselt)
|
Het gietijzeren of stalen blok met voetstuk waarop de banden door de kuiper worden uitgesmeed. Zie ook het lemma ɛaambeeldɛ in wld II.11, pag. 22-24.' [N E, 44]
II-12
|
32331 |
kuipersbies, -lis |
bies:
bē̜ ̞zǝ (Q002p Hasselt),
%%de volgende opgaven zijn meervoud%%
bizǝ (Q002p Hasselt),
lis:
lęs (Q002p Hasselt),
wijerlis:
węjǝrlęs (Q002p Hasselt)
|
De plant uit de cypergrassenfamilie (Scirpus) die tussen de bodemplanken en tussen kroos en bodem van vaten wordt aangebracht om deze waterdicht te maken. De biezen worden voor gebruik geweekt, gekloofd en van het merg ontdaan. De kieren in een vat worden met biezen gedicht, gaatjes worden met biezenpropjes gesloten. Zie ook het lemma ɛpropje biezenɛ. In een deel van het onderzoeksgebied wordt vooral de lis als dichtingsmateriaal gebruikt. Het wnt VIIII, kol. 521 geeft s.v. (kuiper) de samenstelling (kuiperslisch) als benaming voor de gele lis (Iris Pseudacorus) en vermeldt daarbij dat de bladeren van deze plant als dichtingsmiddel tussen de duigen van vaten worden gestoken.' [N E, 39b; N E, 54a; monogr.]
II-12
|
32277 |
kuipershamer, drijfhamer |
drijfhamel:
drē̜fhāmǝl (Q002p Hasselt),
hamel:
hāmǝl (Q002p Hasselt),
kuiperhamel:
kē̜pǝrhāmǝl (Q002p Hasselt)
|
De metalen hamer met korte steel waarmee de kuiper de sluitbanden en de definitieve banden van een vat vastslaat. De drijfhamer wordt samen met de drijver en de zethamer gebruikt. Zie ook de lemmata ɛdrijverɛ en ɛkuiperszethamerɛ. In Gennep (L 164) en Roermond (L 329) sloeg men niet met een drijfhamer, maar met de achterzijde van de dissel op de drijver.' [N E, 26a; N E, 45c]
II-12
|
32284 |
kuipersvijs |
schroef:
sxruf (Q002p Hasselt),
tonvijs:
tǫnvē̜s (Q002p Hasselt),
vijs:
vē̜s (Q002p Hasselt)
|
Algemene benaming voor een werktuig waarmee de duigen aan de onderkant van het vat naar binnen worden gebogen. Het bestaat uit een kabel die om de duigen wordt geslagen en door middel van een schroef of draaispil wordt aangespannen. Zie ook afb. 217. [N E, 29; monogr.]
II-12
|
17773 |
kuit |
kuit:
kej.t (Q002p Hasselt),
kuətte (Q002p Hasselt)
|
kuit (van een been) [ZND 01 (1922)] || kuit ve vis
III-1-1, III-4-2
|
18545 |
kuitbroek |
flotsbroek:
floͅtsbruk (Q002p Hasselt),
golfbroek:
goͅləvbruk (Q002p Hasselt)
|
kuitbroek of kniebroek (vero) waarvan de pijpen juist onder de knieën werden dichtgebonden [N 23 (1964)]
III-1-3
|
19123 |
kunnen |
kunnen:
kunne (Q002p Hasselt)
|
kunnen
III-1-4
|
22818 |
kunst |
kunst:
ke.ns(t) (Q002p Hasselt)
|
Kunst. [ZND m]
III-3-2
|
22997 |
kunstenaar |
kunstenaar:
kinstenieër (Q002p Hasselt)
|
Kunstenaar. [Willems (1885)]
III-3-2
|