17816 |
liggen |
liggen:
ligge (Q002p Hasselt),
liggen (Q002p Hasselt),
ligə (Q002p Hasselt),
ləggə (Q002p Hasselt)
|
liggen [ZND 01 (1922)], [ZND 25 (1937)]
III-1-2
|
33474 |
liggend dakvenster |
dakvenster:
dākvenstǝr (Q002p Hasselt)
|
Een dakvenster is een liggend raampje op het dak dat meestal geopend kan worden en dat dient ter belichting en beluchting van de zolder, ook wel als toegang tot het dak bij bijv. reparaties of om door naar buiten te kijken. Het is meestal te klein om hooi door te laten, maar grotere vensters kunnen wel daartoe dienen (zie het lemma "hooivenster", 3.4.5). [N 4A, 45c; monogr.]
I-6
|
18831 |
lijden |
lijden:
dië joeng lèd toa o.nder
lèèn (Q002p Hasselt)
|
lijden
III-1-4
|
34185 |
lijfbieden, prolapsus vaginae |
(de) koning stoten:
(de koe) stit dǝ kenęŋ (Q002p Hasselt),
dǝ keneŋ stuǝtǝ (Q002p Hasselt),
kēneŋ stuǝtǝ (Q002p Hasselt)
|
Het uitzakken van de bovenrand van de schede, die dan vooral bij liggende dieren buiten de schaamlippen te voorschijn komt als een roze bal, die meestal gauw min of meer ontstoken raakt. Een prolapsus vaginae ontstaat wanneer er een verslapping optreedt in het weefsel dat de vagina vasthoudt in het bekken. [N 3A, 97; N 52, 30a; A 48A, 44a]
I-11
|
20464 |
lijkbidder |
lijkbidder:
lèè.kbiejer (Q002p Hasselt),
znd 1 a-m; znd 30, 25;
lijkbiddər (Q002p Hasselt, ...
Q002p Hasselt)
|
lijkbidder [ZND 30 (1939)] || lijkbidder (fr. croquemort) [ZND 01 (1922)]
III-2-2
|
20254 |
lijkenhuisje |
dodenhuis:
doden haòs (Q002p Hasselt),
dodenhuisje:
dodenheïske (Q002p Hasselt),
lijkhuis:
leekhoës (Q002p Hasselt)
|
Het gebouwtje op of bij het kerkhof, waar de lijkbaar staat en waar men vroeger zo nodig een lijk tijdelijk onderbracht [lijkenhuisje, liek(e)huuske, dodenhuisje, doeëdehuus-je?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
20466 |
lijkwagen |
corbillard (fr.):
fr. "corbillard
korbiejáár (Q002p Hasselt)
|
lijkwagen
III-2-2
|
32014 |
lijmknecht, sergeant |
sergeant:
sɛrža.nt (Q002p Hasselt)
|
Houten of metalen werktuig waarmee te lijmen delen vastgeklemd kunnen worden. Het bestaat uit één of twee lange benen waarop twee dwarsstukken zitten die met behulp van een draadspil naar elkaar toe gedraaid kunnen worden en de te lijmen delen op deze wijze vastklemmen. Lijmknechten bestaan in verschillende uitvoeringen en afmetingen. Met de in dit lemma opgenomen benamingen worden doorgaans grotere lijmknechten aangeduid, waarbij de lengte van het been of de benen meer dan 30 cm bedraagt. Zie ook afb. 120 en 121. [N 53, 216c; N 53, 217b; N 53, 215; N G, 15; monogr.]
II-12
|
32017 |
lijmtang |
handvijs:
ha.nt˲vē̜s (Q002p Hasselt)
|
Een kort ijzeren of houten werktuig waarmee te lijmen delen vastgeklemd kunnen worden. De metalen lijmtang bestaat uit een been waarop een vaste en een verschuifbare bek zijn aangebracht. De verschuifbare bek is voorzien van een draadspil met handvat waarmee de klem tegen de te lijmen delen vastgeklemd kan worden. Zie ook afb. 122. [N 53, 217a; monogr.]
II-12
|
22329 |
lijn waar het spel begint |
lamaan:
Hasselt (t Daghet in den Oosten III, 74).
lamaan, het ~ (Q002p Hasselt),
Vero.
lamoá.n (Q002p Hasselt),
schorm:
Door metathesis (omzetting) van schr-m tot sch-rm uit schroam.
scho.rrem (Q002p Hasselt),
schraam:
schroam (Q002p Hasselt)
|
*Lamaan: Streep van waar de kinderen een spel begonnen, bijv. om t verst stenen werpen. || Den abrok (aan de brog), de brog, de schreep, de streep, de lijn, den aan, van waar de kinder hun spel beginnen. || Schraam (streep): Schreef, streep bij het *schraampje zaaien (z. ald.), limiet.
III-3-2
|