30711 |
beitsen |
beitsen:
bē̜tsǝ (Q002p Hasselt)
|
Hout kleuren met behulp van beits. [N 67, 66h; monogr.]
II-9
|
24301 |
bek |
bek:
bek (Q002p Hasselt),
beͅk (Q002p Hasselt),
muil:
mø͂ͅl (Q002p Hasselt, ...
Q002p Hasselt)
|
bek [Willems (1885)], [ZND m] || muil [Willems (1885)], [ZND 01 (1922)]
III-4-2
|
32648 |
bek van de schaar |
bek:
bɛk (Q002p Hasselt)
|
Met de bek van een ploegschaar wordt de punt, het spits toelopende voorste deel bedoeld. De schaar is zodanig aangebracht, dat de bek op of vlak voor de spits van de ploegzool staat. Voor wat de termen neus, naas, snuit en spits betreft, zie men ook wat daarover in het lemma ploeghoofd wordt opgemerkt. [N 11, 31.I.b + 33b + 38 add.; N 11A, 85c + 87a + 88a + 89a add; monogr.]
I-1
|
18974 |
bekennen |
bekennen:
bekènne (Q002p Hasselt)
|
bekennen
III-1-4
|
19963 |
beker |
beker:
bē.kər (Q002p Hasselt)
|
beker [ZND m]
III-2-1
|
21514 |
bekeuren |
proces maken:
ə pərces maake (Q002p Hasselt)
|
beboeten [ZND 36 (1941)]
III-3-1
|
21684 |
bekostigen? |
bekostigen:
ps. omgespeld volgens Frings.
bəkoͅstegə (Q002p Hasselt),
bəkoͅsteͅgə (Q002p Hasselt),
bəkoͅstəgə (Q002p Hasselt)
|
Betekenis en uitspraak van: het werkwoord bekostigen = betalen, b.v. "dat kan ik niet bekostigen? [bekostigen, beköstigen?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
33489 |
bellefleur |
bellefleur:
appel
bèlfleer (Q002p Hasselt),
schaapsmuiltje:
ook wel "keulemannekes"; fr. gueule de mouton
schoapsmèlkes (Q002p Hasselt)
|
appel, soort || bellefleur
I-7
|
33960 |
bellen aan het haam |
bellen:
bɛlǝ (Q002p Hasselt),
bellenkrans:
bɛlǝkrans (Q002p Hasselt),
belletjes:
bɛlǝkǝs (Q002p Hasselt)
|
Aan het haam zijn wel eens bellen bevestigd, waarvan er soms meerdere een krans kunnen vormen. Kloters zijn grote, ronde, koperen of bronzen bellen. Rongeltjes bestaan uit een krans van zeven tot acht kleine belletjes in verschillende tonen. [JG 1d; N 13, 14; monogr.]
I-10
|
33945 |
bellen aan het hoofdstel |
bellen:
bɛlǝ (Q002p Hasselt)
|
Soms kunnen er aan een hoofdstel bellen bevestigd worden, maar meestal gebeurt dat niet bij boerenpaarden. [N 13, 39]
I-10
|