e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Hasselt

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
muurplaat muurplaat: mūrplat (Hasselt), plaai: plǭj (Hasselt) Zie kaart. De plank of balk waarmee de buitenmuur aan de bovenzijde wordt afgedekt en waarop het dakgebint rust. Muurplaten worden met behulp van ankers aan de muur bevestigd. Zie ook afb. 49b. Zie voor het woorddeel -worm in het woordtype onderworm ook het lemma 'Gording'. [N 4A, 14g; N 54, 156; monogr.; div.] II-9
muurstijlen staanders: stǭndǝrs (Hasselt) De verticale balken van het vakwerk. Zie ook afb. 46 en 47. [N 4A, 52a; monogr.] II-9
muziek muziek: məzeik (Hasselt), kleine i bovenaan achter de e  mezeik (Hasselt) Muziek. [ZND 01 (1922)], [ZND m] III-3-2
muzikant muzikant: mezekà.nt (Hasselt), ne mizzeka.nt (Hasselt), Afl. sub muziek.  mizzeka.nt (Hasselt) iemand die een muziekinstrument bespeelt of muziek componeert [musicus, muzikant] [N 112 (2006)] || Muzikant. [ZND m] III-3-2
naad naad: nǭt (Hasselt) Verbinding die ontstaat bij het aanelkaarnaaien van twee stukken van een stof (Van Dale, pag. 1769). [Wi 5; S 25; Gi 1.IV, 14] II-7
naaf dom: dum (Hasselt) De ronde blok in het midden van het wiel waardoor de as steekt en dat met de velg verbonden is via de spaken. Ter versterking worden er naafbanden rond aangebracht. Zie ook de lemmata middennaafbanden, muilband en achternaafband in II.11. [N 17, 58, 40, 50b; N G, 43; JG 1a; JG 1b; JG 2b; JG 2c; L 20, 20a; L 39, 21; A 4, 20a; monogr.] I-13
naafbus bus: be̜s (Hasselt) De metalen bus in de naaf van het karwiel die om het uiteinde van de karas draait. Het plaatsen van de naafbus in de dom werd in Q 113 bussen (b0sd) genoemd. Dit werk werd doorgaans door de wagen- of radmaker gedaan. Zie ook afb. 214-215. [N G, 43b; N 17, 59; JG 1a; JG 1b; L 39, 22; monogr.] II-11
naaien lappen: lāpǝ (Hasselt), naaien: (Hasselt), nān (Hasselt) Algemene benaming voor naaien. Informanten uit P 119, P 188 en Q 77 merken op dat de benaming lappen ouder is dan naaien. [N 62, 1a; N 62, 1d; A 2, 70; A 37, 1c; L 31, 46; Gi 1.IV, 12; MW; RND; Wi 40; S 25; monogr.] II-7
naaister naaierse: najos (Hasselt) De algemene benaming voor een vrouw die als beroep heeft het verrichten van naaiwerk en het vervaardigen van kledingstukken. [N 59, 196; N 62, 1b; N 62, 1d; MW; Wi 18; monogr.] II-7
naakt bloot: blōēët (Hasselt), moedernaaks: (moudernoaks) (Hasselt), moudernoaks (Hasselt), møjərnāks (Hasselt), sub moeder, ss.  mu.jjernaa.ks (Hasselt), naaks: naa.ks (Hasselt), nāks (Hasselt), noaks (Hasselt), poedelnaaks: puddelnaa.ks (Hasselt) bloot || moedernaakt || naakt || Naakt, moedernaakt. [ZND 05 (1924)] || poedelnaakt III-1-3