e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Hasselt

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
nascharren, naoogsten eggen: ēgǝ (Hasselt), gritselen: gretsǝlǝ (Hasselt), oogsten: āǝtǝ (Hasselt), wolven: wǫlǝvǝ (Hasselt) De akker naoogsten met een rijf of houten hark. De boer deed dit doorgaans zelf, in tegenstelling tot het aren lezen dat dan door anderen werd gedaan. Zie de toelichting bij het lemma ''aren lezen'' (5.2.4). [N 15, 38a; JG 1a, 1b; L 34, 40; monogr.; add. uit N 15, 35; N 18, 93] I-4
natuurlijke waterloop beek: bē.k (Hasselt), bēk (Hasselt) Natuurlijke, smal stromende waterloop. [N 27, 25; N 27, 24; A 2, 48; A 10, 21; A 20, 1d; A 20, 1c; AGV, m1; L 24, 17; L 24, 27; L 33, 10; L 37, 15; R I, 23; S 33; monogr.] I-8
nauw, eng nauw: naa (Hasselt) nauw, eng III-4-4
nauwelijks stekende bijen kalme bijen: kalme bijen (Hasselt) Volk dat nauwelijks steekt. Het ene ras is zachtaardiger dan het andere. Dit kan een gevolg zijn van veredeling op zwermtraagheid en krachtig broeden. Deze twee factoren verminderen de lust tot steken. [N 63, 73e; Ge 37, 126; monogr.] II-6
nauwgezet; nauwgezet persoon correct: dĭĕj és àltét kərékt òp sən ōēr (Hasselt), dilicaat: voor werk  dàs nógàl dilləkààt (Hasselt), op zijn uur zijn: îe iz òp sən ôêr (Hasselt) Hij is op zijn punt - sekuur (a.gezegd v.e. persoon; b.v.e. werk) [RND] III-1-4
navel buiknagel: boeknagel (Hasselt), buiksnagel: buksnāgəl (Hasselt), nagelbuik: nā.gəlbuk (Hasselt), nāgəlbuk (Hasselt), navel: navel (Hasselt) navel [ZND B1 (1940sq)], [ZND m] || Navel (Fr. nombril). [ZND 05 (1924)] III-1-1
navelbandje nagelbandje: nagəlbeͅntšə (Hasselt), nāgəlbentšə (Hasselt), nagelveesje: nagəlveəskə (Hasselt), cf. WNT s.v. "vees (II) - veesch(e), vesche, veits(e)"= rep linnen, zwachtel, windsel; zie id. Schuermans, Tuerl. etc.  na.gelviëske (Hasselt), veesje: vīəskə (Hasselt) navelbandje || navelbandje [nagelbendje] [N 25 (1964)] III-2-2
neef neef: neef (Hasselt), nief (Hasselt), niëf (Hasselt), nĭĕjəf (Hasselt), nîef (Hasselt) neef [ZND 11 (1925)] III-2-2
neet, luizenei neet: nej.t (Hasselt), nījətə (Hasselt) neet || neet, luizenei [N 26 (1964)] III-4-2
negenmannetje ?negenmannetje: ps. omgespeld volgens Frings.  ə nēgəmeͅnəkə (Hasselt) Betekenis en uitspraak van: negenmanneke? Uitspraak en betekenis. [N 21 (1963)] III-3-1