33433 |
oogststapel in de schuur |
geschuurde oogst:
gǝsxęi̯ǝrdǝn uǝs (Q002p Hasselt),
stapel:
stāpǝl (Q002p Hasselt),
tas(t):
tas (Q002p Hasselt),
tá.s (Q002p Hasselt)
|
De stapel van graanschoven die men in de schuur vormt, vooral in de tasruimte naast de dorsvloer, maar ook wel op een zolder (vooral bij kleine bedrijven), en ook wel van toepassing op de hooioogst. Veel benamingen van de stapel bevatten de naam van het geoogste gewas en/of geven aan waaruit de stapel bestaat. Vergelijk ook het lemma "graan stapelen in de schuur" (aflevering I.4, lemma 5.1.11). In de toelichting bij het lemma "tasruimte naast de dorsvloer" (3.3.2) is al gewezen op de metonymische verbanden tussen de twee groepen benamingen. De benamingen van de stapel worden gebruikt om de ruimte waarin gestapeld wordt aan te duiden. Interessant is hier het voorkomen van de benamingen gebont en verbont; het is een geval van doorgezette metonymie: de naam van de begrenzing is overgegaan op de ruimte (i.c. de tasruimte) en deze weer op hetgeen die ruimte bevat: de oogststapel. Daarna volgen in het lemma nog een aantal (bijna-)hapaxen die kennelijk van minder belang zijn. [N 5A, 69b; N 5, 82, 84 en 85; N 15, 49a; N C, 5b; JG 1a, 1b en 2c; L B2, 292; monogr.]
I-6
|
17732 |
oogvuil (slaper) |
leep:
Mv.
lië.pe (Q002p Hasselt)
|
geel oogvuil dat s morgens in de ooghoeken zit
III-1-1
|
24220 |
ooievaar |
ooievaar:
oeijəvaâr (Q002p Hasselt),
ōēëievaar (Q002p Hasselt),
ujəvārt (Q002p Hasselt)
|
ooievaar [ZND 48 (1954)] || ooievaar (102 bij iedereen bekend; nu verdwenen uit Brabant, behalve uit het noord-westen [N 09 (1961)]
III-4-1
|
20356 |
oom |
nonk:
noe.nk (Q002p Hasselt),
noenk (Q002p Hasselt),
nōēnk (Q002p Hasselt),
nŏĕnk (Q002p Hasselt)
|
hoe heet de broeder van uw vader of moeder? [ZND 48 (1954)] || oom [ZND 11 (1925)]
III-2-2
|
17757 |
oor |
oor:
ūr (Q002p Hasselt),
û.rən (Q002p Hasselt),
ūr (Q002p Hasselt)
|
Oor (orgaan van het gehoor; het of de ...) kleine oortjes. [ZND 05 (1924)] || oren [RND] || Zie afbeelding 2.1. [JG 1a, 1b]
I-9, III-1-1
|
21628 |
oord? |
de oorden:
ps. omgespeld volgens Frings.
də ōͅrdə (Q002p Hasselt),
oord:
ps. omgespeld volgens Frings.
ūrt (Q002p Hasselt)
|
Betekenis en uitspraak van: oord? Graag uitspraak en betekenis. [N 21 (1963)]
III-3-1
|
19284 |
oordelen |
oordelen:
Doa kun dzjië. ni ee.ver oa.rdȉ.le
oa.rdīē.le (Q002p Hasselt)
|
oordelen
III-1-4
|
17615 |
oorlel |
lel:
leͅl (Q002p Hasselt),
lɛl (Q002p Hasselt),
lelletje:
lɛləkə (Q002p Hasselt),
oorlel:
urleͅl (Q002p Hasselt)
|
oorlel, oorlelletje [N 10b (1961)]
III-1-1
|
18237 |
oorring |
oorbel:
oerbelle (Q002p Hasselt),
ë paar oerbelle (Q002p Hasselt),
â als in Fr. gant
e pâr oeërbelle (Q002p Hasselt)
|
een paar oorringen [ZND 40 (1942)]
III-1-3
|
17873 |
oorveeg |
oorveeg:
oeërvieg (Q002p Hasselt, ...
Q002p Hasselt)
|
hoe heet een slag op de kaak ? Geef aan welke woorden gemeenzaam of plat zijn. [ZND 36 (1941)]
III-1-2
|