20876 |
pijpensteel |
pijpenstaart:
pèè.pestart (Q002p Hasselt),
pijpensteel:
pèpesteel (Q002p Hasselt),
roer:
roër (rower) (Q002p Hasselt),
schacht:
schag (Q002p Hasselt),
steel:
steel (Q002p Hasselt, ...
Q002p Hasselt)
|
Pijpensteel. Het dunne buisvormige deel van een pijp. [ZND 41 (1943)] || pijpestaart, pijpesteel van aarden pijpen
III-2-3
|
31335 |
pijptang |
gastang:
gā.staŋ (Q002p Hasselt
[(blitztang)]
)
|
tǝr P 219; %%de volgende opgaven zijn benamingen voor een kettingtang%% kettingtang: kęte [N 33, 176; N 33, 179; N 33, 181; N 64, 43a-b; N 64, 44; monogr.]
II-11
|
33055 |
pikbinder |
zelfbinder:
zɛ.lǝf˱bę.nǝr (Q002p Hasselt)
|
Machine die niet alleen maait, maar het koren ook tot schoven samenbindt. Zie afbeelding 6. Voor de fonetische documentatie van het woorddeel [machine] zie het lemma ''maaimachine'' (3.2.18) in aflevering I.3. Kaart 36 is een woordkaart gebaseerd op het materiaal uit dit lemma; kaart 37 is een betekeniskaart, gebaseerd op het materiaal uit dit lemma èn het lemma ''graanmaaimachine'' (4.5.2) en toont waar men met de termen zicht- en pikmachine ofwel de enkelvoudige maaimachine ofwel de combinatiemachine, pikbinder, aanduidt.' [N J, 4a; JG 1a, 1b; monogr.]
I-4
|
23376 |
pilaar |
pilaar:
pileër (Q002p Hasselt)
|
Een pilaar, de pilaren [pielder(s), pilèèr(e)?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
24225 |
pimpelmees |
keeskeit:
geldt ook voor zwarte mees, matkopmees, kuifmees en staartmees
kiəskāt (Q002p Hasselt),
keesmees:
geldt ook voor zwarte mees, matkopmees, kuifmees en staartmees
kiəsmēs (Q002p Hasselt),
pimpelmees:
peͅmpəlmis (Q002p Hasselt),
tietemeesje:
tīē.temèske (Q002p Hasselt)
|
pimpelmees || pimpelmees (11,5 blauwe kop, gele onderkant; nogal bekend, komt voor als koolmees [052] [N 09 (1961)]
III-4-1
|
20811 |
pinda |
apenootje:
a.penee.tsjes (Q002p Hasselt),
smoutnootje:
smaa.tnee.tsjes (Q002p Hasselt)
|
olienootjes
III-2-3
|
17670 |
pink |
pink:
peŋk (Q002p Hasselt),
pie.nk (Q002p Hasselt)
|
Eénjarig kalf, onverschillig van welk geslacht, dat nog alle melktanden heeft. [N C, 9b en 8; monogr.; add. uit N 3A, 15 en 20] || pink
I-11, III-1-1
|
22365 |
pinkelen |
pinkelen:
piengkele (Q002p Hasselt, ...
Q002p Hasselt),
pink-kelen (Q002p Hasselt),
pinkele (Q002p Hasselt, ...
Q002p Hasselt),
pinkələ (Q002p Hasselt),
vgl. ZND m (GrGr): pe]k\\l pinker (springstokje).
peŋkələ (Q002p Hasselt),
± Vero.
pienkele (Q002p Hasselt)
|
Hoe heet het kinderspel, waarbij een stokje, aan beide einden gescherpt, met een andere langere stok eerst omhoog en dan weggeslagen wordt? [ZND 34 (1940)] || Pinkelen: 1. Jongensspel waarbij een over een kant gelegd puntig stokje met een stok of plankje de lucht in geslagen werd; de medespelers moesten de pinkel proberen op te vangen. || Pinkeren. [ZND m]
III-3-2
|
22366 |
pinkelhoutje |
pinkel:
peŋkəl (Q002p Hasselt),
piengkel (Q002p Hasselt),
pienkel (Q002p Hasselt),
pin-kel (Q002p Hasselt),
pinkel (Q002p Hasselt, ...
Q002p Hasselt),
pinkəl (Q002p Hasselt)
|
Hoe heet het kleine stokje uit 65a dat wegvliegt? [ZND 34 (1940)] || Pinkel: 1. Puntig houtje, bij het pinkelen gebruikt (z. ald.). || Pinker (springstokje). [ZND m]
III-3-2
|
23287 |
pinksteren |
pinksten:
penxte (Q002p Hasselt),
pinkste (Q002p Hasselt),
pènkste (Q002p Hasselt),
sinksen:
sienkse (Q002p Hasselt)
|
Hoe heet de 50e dag na Pasen: Pinksteren of Sinksen? [ZND 40 (1942)]
III-3-3
|