33248 |
bietenrooier |
bietenwasser:
bitǝwasǝr (Q002p Hasselt)
|
Het stuk gereedschap dat werd gebruikt bij het uittrekken van de bietenknollen, voordat dit werk gemechaniseerd werd. Het is een ronde gaffel met een korte steel. Men steekt de gaffel naast de biet in de grond, drukt deze met de rechterhand omlaag en trekt tegelijk met linker de knol aan het loof omhoog. Bij mesthaak: in L 216 voegt men aan de opgave toe: "men gebruikte er de tweetandige mesthaak voor". [N 18, 33; monogr.]
I-5
|
33245 |
bietenveld |
rapenland:
rø̄pǝlant (Q002p Hasselt),
rapenveld:
rǫu̯pǝvęlt (Q002p Hasselt),
rǭpǝvęlt (Q002p Hasselt),
reubland:
rø̄plant (Q002p Hasselt),
stuk groen:
stęk griǝn (Q002p Hasselt)
|
Met bieten of rapen bezaaid stuk land. [L 41, 2; monogr.]
I-5
|
32333 |
biezen of lissen aanbrengen |
de bodem oplissen:
dǝ bǫjǝm uplęsǝ (Q002p Hasselt),
verbiezen:
vǝrbīzǝ (Q002p Hasselt)
|
Tijdens het vervaardigen van een vat met behulp van een stopmes biezen of lissen aanbrengen tussen de bodemplanken en tussen kroos en bodem. Wanneer er tijdens het gebruik van de vaten en kuipen lekkages ontstaan tussen kroos en bodem, worden eerst de banden losgeslagen. Vervolgens worden de duigen met behulp van het biesijzer naar buiten gebogen, waarna met het stopmes nieuwe biezen en lissen tussen kroos en bodem kunnen worden aangebracht. Zie ook de lemmata ɛstopmesɛ en ɛbiesijzerɛ.' [N E, 39a]
II-12
|
34355 |
biggen spenen |
spenen:
spiǝnǝ (Q002p Hasselt)
|
Biggen van de zeug afzetten. [N 76, 43; N 19, 16; N 19, 15 add.]
I-12
|
34345 |
biggen werpen |
baggelen:
bęgǝlǝ (Q002p Hasselt),
bɛgǝlǝ (Q002p Hasselt),
kurren:
kerǝ (Q002p Hasselt
[(ouder)]
),
kē̜rǝ (Q002p Hasselt)
|
Biggen ter wereld brengen. [N 19, 13; JG 1a, 1b, 2c; monogr.; N C, add.]
I-12
|
32547 |
biggenmand |
baggenmand:
bagǝman (Q002p Hasselt),
baggenmandje:
bagǝmęntjǝ (Q002p Hasselt)
|
Langwerpige gevlochten mand waarin men biggen naar de markt vervoert. Niet alle woordtypen duiden op een gevlochten mand. Een kurrenbak en een krat wijzen op een bak van planken gemaakt. [N 19, 29; monogr.]
I-12
|
28399 |
bij |
bij/bie:
bę̄ (Q002p Hasselt),
bɛ̄ (Q002p Hasselt)
|
De gewone honingbij. Het lichaam van de bij bestaat uit drie delen: 1) de kop of het voorlijf met de voelhorens, de ogen, de tong en de kaken, 2) de borstkas met de poten en de vleugels, 3) het achterlijf waarin twee magen zitten, de honingmaag en de spijsmaag. In het uiteinde van het achterlijf zit de angel die de bij als wapen gebruikt. De bij leeft uitsluitend in en met een gemeenschap of volk. Men onderscheidt drie verschillende verschijningsvormen: koninginnen, darren en werkbijen. De bij zuigt nectar uit bloemen en maakt er honing van. Binnen dit lemma is gekozen voor het woordtype bij/bie, omdat het niet steeds duidelijk is of de dialectvarianten door één van beide c.q. welke dialectvarianten door de een en welke door de ander vertegenwoordigd worden. Bij de overige lemmata in deze aflevering worden de hier bedoelde dialectvarianten, voorkomend als simplex zowel als in samenstellingen, verantwoord door middel van het woordtype (-)bij(-). [N 63, 12a; N 63, 12b; N 63, 12c; JG 1a + 1b; JG 2b-5, 1a; JG 2c; L 1a-m; S 3; N 63, 62a; Ge 37,1; A 9,1; monogr.]
II-6
|
34152 |
bij dekking bevrucht |
behouden:
bǝhāi̯ǝ (Q002p Hasselt),
over (de) drie weken:
ēvǝr drē̜ wii̯ǝkǝ (Q002p Hasselt),
vol:
vǫl (Q002p Hasselt)
|
De koe is in eerste instantie vermoedelijk bevrucht, als de volgende tochtigheid uitblijft. Na verloop van tijd kan men constateren dat ze drachtig is geworden. [N 3A, 32a]
I-11
|
21655 |
bij handslag verkopen |
bet handslag verkopen:
ps. omgespeld volgens Frings.
bēͅ (h)antslāx (Q002p Hasselt)
|
handslag, Iets bij ~ verkopen [N 21 (1963)]
III-3-1
|
33857 |
bij het stappen de hoeven naar buiten bewegen |
fransen:
fra.nsǝ (Q002p Hasselt),
fransǝ (Q002p Hasselt),
maaien:
mān (Q002p Hasselt)
|
In dit lemma staan ook de antwoorden op vraag N 8, 77: "met de hoeven naar buiten gekeerd staan". [N 8, 72, 75, 77, 78a en 86]
I-9
|