e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Hasselt

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
rugriem rugriem: rękrīm (Hasselt) Riem die een paard dat niet tussen berries is ingespannen op de rug draagt om de strengen op te houden. De rugriem wordt ook gebruikt bij het voorste van twee ingespannen paarden. [JG 1b, 1c, 1d; N 13, 69] I-10
ruien rijzelen: rèè.zele (Hasselt) ruien III-4-1
ruif voor de koeien voederreep: vøi̯ǝrrīp (Hasselt) Naar aanleiding van de vraag naar de "verstelbare voerluiken" (2.2.20) werden ook benamingen voor een ruif gegeven. Een ruif met hooi voor de koeien kwam in de oude potstaal nog vaak voor (zie de foto van afbeelding 7 bij het lemma "potstal" (2.2.2), afb. 7); in de stallen met een koeienstand vindt men deze niet meer. Vaak is er alleen in de paardestal een ruif; zie het lemma en de kaart "paarderuif" (2.3.2). [N 5A, 37d] I-6
ruige mest lang mest: la.ŋk [mest] (Hasselt) Ruige mest is mest die pas uit de stal is gekomen en daarom nog onverteerd stro bevat. Deze mest vormt aanvankelijk de boven- of buitenlaag van de mesthoop, die o.i.v. zon en wind gemakkelijk verdroogt. Hij heeft daarom ook (nog) niet de kwaliteit van de in het vorige lemma bedoelde mest, die langer en dieper in de mesthoop heeft gezeten. De plaatselijke varianten van [mest [N M, 10b; N 11, 27 add.; N 11A, 4b; JG 1a + 1b add.; div.] I-1
ruiken rieken: rekə (Hasselt), ri.kə (Hasselt), rieke (Hasselt, ... ), rieken (Hasselt, ... ), rikə (Hasselt) rieken [ZND 25 (1937)] || ruiken [N 10b (1961)] III-1-1
ruilen (als spel) mangelen: mangele (Hasselt), wille ve ins mangele (Hasselt), Mnl. manghelen, Kil. manghelen commutare; S. en L.I. mangelen: eigenl. een freq. bij mengen, grondvorm *mang-, vgl. mnl. ghemanc gemengd, verbonden, mnd. mangen, os. mangôn. Het Rh. Wtb. (mangeln tauschen) leidt het af van ohd. mango handelaar.  mangele (Hasselt), omwisselen: umwisselen (Hasselt), ruilen: wille vie ins rauelen (Hasselt), verpronselen: verpronsele (Hasselt), verwisselen: verwissele (Hasselt, ... ) het spel waarbij men voorwerpen met elkaar ruilt [ruilen, koetelen, tuilen, toesen, tuisen, mangelen, tuitelen, paarden] [N 112 (2006)] || Ruilen. || Willen we eens ruilen? [ZND 42 (1943)] III-3-2
ruilen (als spel)? tuisen: ? [Niet in Hasselt Wb.]  tōūssche (Hasselt) Tuisschen. [Willems (1885)] III-3-2
ruimijzer bomschaaf: bumsxāf (Hasselt) Werktuig waarmee het geboorde bomgat en tapgat ruimer gemaakt kunnen worden. Het ruimijzer loopt van boven naar beneden taps toe en is in de lengte voorzien van schaafbeitels. Aan de bovenzijde is een handvat aangebracht. Zie ook afb. 229. In Panningen (L 290) werden bom- en tapgat met behulp van een sleutelzaag (šlø̜̄.tǝlzāx) groter gemaakt. Dat is een handzaagje waarvan het smalle blad in een punt uitloopt. Zie ook het lemma ɛschrobzaag, sleutelgatzaagɛ in de paragraaf over het gereedschap van de timmerman.' [N E, 48c] II-12
ruimte tussen opeenvolgende gebinten gebont: gǝbǫnt (Hasselt) Het vak of de ruimte tussen de opeenvolgende gebinten in een stal of in een schuur, die wordt begrensd door de vlakken van twee gebinten en de buitenmuur of door één gebint en twee muren die dan een hoek vormen. Zie afbeelding 18 en de plattegronden bij paragraaf 1.2. Bij driebeukige gebouwen omvat zo''n vak een deel van de middenbeuk en een deel van de zijbeuken. Bij éénbeukige gebouwen kan begripsverwarring ontstaan met de ruimte tussen de stijlen, die immers in de buitenmuren staan. Zie daarom ook het lemma "ruimte tussen de stijlen" (3.3.9). Omdat bij éénbeukige gebouwen de gebinten vaak niet zo duidelijk zichtbaar zijn (vooral in de stallen) en bij nieuwere gebouwen met dragende muren gebinten ontbreken, is de in dit lemma bedoelde ruimte voor vele informanten een onbekend begrip (met name in L 269, 271, 289, 296, 330, 375, 378, 378*, 381b, 0426, 429, Q 15, 32, 32a, 95, 99, 102, 112, 119, 121, 196, 203, 208 en 222). Van belang en interessant is de metonymische naamsoverdracht die zich in dit lemma herhaaldelijk voordoet: de benaming van de gebinten gaat over op die voor de ruimte tussen de gebinten. Zie afbeelding 15.' [N 4, 3; N 4A, 9a; A 25, 17] I-6
ruimte waar men stro hakselt en bewaart hakselzolder: hɛksǝlzǫldǝr (Hasselt) Het stro dat als veevoer wordt gebruikt, wordt gehakseld (in stukken gesneden) en bewaard in een speciaal daartoe ingerichte "hakselbewaarplaats", of ergens waar toevallig plaats is (meestal in de schuur). Zie ook aflevering I.4, paragraaf 6.4 (blz. 149) over het snijden van het stro. Een aantal benamingen betreft niet de ruimte in de zin van een vertrek, maar een kist, bak of ton waarin het stro gehakseld dan wel het haksel bewaard wordt. De bewerkingen, hakselen, snijden en bewaren, worden in het lemma weerspiegeld. Opgaven als "in de schuur" of "in het kafhuis" zijn hier niet gehonoreerd. [N 5A, 72a en 72b; div.; monogr.] I-6