e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Hasselt

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
salpeterlap nieterzoutlap: nitǝrzātlap (Hasselt) Lap gedrenkt in een waterige oplossing van salpeter of nitraatzout. Hiermee bedwelmt men tijdelijk de bijen, zodat men bepaalde handelingen kan verrichten zonder gestoken te worden. Volgens de informant uit L 330 wordt deze lap daar en in de omgeving reeds lang niet meer gebruikt. In plaats van een lap of vod gebruikt men ook een kaart of papier. [N 63, 77b] II-6
salueren salueren (<fr.): de seldaote mutte salleweere (Hasselt), de soldaeten mutte sallueere (Hasselt), de soldáte mutte salueere (Hasselt) De soldaten moeten groeten (met de hand aan de muts) [ZND 32 (1939)] III-3-1
samenspannen beteenspannen: dei twei spanne betien (Hasselt), dē twej spanə bətīn (Hasselt), pareil zijn: onduidelijk  dezmār iən des preͅl (Hasselt) Die twee heulen samen (spannen samen tegen de anderen) [ZND 26 (1937)] III-3-1
sandaal sandaal: səndal (Hasselt), səndalə (Hasselt), Fr. sandale.  sendál (Hasselt) sandaal [N 24 (1964)] III-1-3
satijn satijn: satīn (Hasselt) Glanszijde, atlas, een oorspronkelijk alleen zijden, later ook halfzijden (katoen en zijde) gekeperde stof, zeer glad geweven, namelijk zo dat de bindingsknopen zoveel mogelijk over de oppervlakte verspreid liggen (Van Dale, pag. 2488). [N 62, 80a; N 62, 80b; N 62, 98; N 59, 201; MW; Wi 53; monogr.] II-7
saus saus: saoəs (Hasselt) saus [RND] III-2-3
savooiekool savooikool: savoͅi kil (Hasselt) [Goossens 1b (1960)] I-7
schaaf schaaf: sxāf (Hasselt) Werktuig, bestaande uit een houten blok waarin een beitel in schuine stand zodanig is bevestigd, dat het snijvlak ervan aan de onderzijde enigszins uitsteekt. De schaaf wordt gebruikt om hout vlak te maken of om er een bepaalde vorm aan te geven. [N 53, 53; S 30; monogr.] II-12
schaafafval schavelingen: sxāvǝleŋǝ (Hasselt), sxǭvǝleŋǝ (Hasselt) Het afval dat bij het schaven ontstaat. Zie ook Limburgs Idioticon, pag. 222 s.v. sch√™fsel, ø̄schavelingen, krollenø̄. [N 53, 124; N 55, 189; L 42, 17; monogr.] II-12
schaafbank, voegbank voegbank: vǫwx˱baŋk (Hasselt) Zware, houten balk, waarin één of twee opwaarts gerichte schaafbeitels zijn aangebracht. De schaafbank steunt aan één zijde op twee poten; de andere zijde rust op de grond. Op de schaafbank krijgt de duig zijn definitieve vorm. [N E, 18; N E, 19a; N 53, 83; A 32, add.] II-12