e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Hasselt

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
slechte kaart(en) armoede: Nieks as e.rremuj!  e.rremuj (Hasselt), geen kaarten (mv.): Sub kaart, (1)a: Iech krèè.g gin kaa.rt: Ik krijg niets dan slechte kaarten.  gin kaa.rt (Hasselt), gereddel: Afl. van reddele afrollen (z. ald.). De grondgedachte is: "wat af- of wegrolt en het oprapen niet meer waard is".  gereddel (Hasselt) *Gereddel: 2. Dingen die als klein en minderwaardig worden beschouwd, bijv. klein fruit, lage kaarten, enz. || Armoede: 2. Slechte kaarten. || Slechte kaarten. III-3-2
slee hijkstoel: nen èikstowel (Hasselt), nen èkstoewel (Hasselt), nen èkstoəl (Hasselt), Rijnl. Eisstuhl, id.  (h)èè.kstouë.l (Hasselt), tussen de o en de l staat bovenaan een kleine u  ənən ēkstōl (Hasselt), ijsstoel: een eistoel (Hasselt), eikstoewel (Hasselt), lange oe  eistoel (Hasselt), slee: een slee (Hasselt), en sleei (Hasselt), ne sle (Hasselt), slee (Hasselt, ... ) Een slede (om op de sneeuw te rijden). [ZND 06 (1924)] || Een slede (waarmee de kinderen op het ijs rijden). [ZND 31 (1939)] || Een slede (waarmee de kinderen op het ijs varen). [ZND B1 (1940sq)] || IJsstoel: prikslee. || Slede. [Willems (1885)] || Slee: 1. Slee. III-3-2
sleedoorn wild pruimpje: wiel prèmkes (Hasselt) sleedoorn III-4-3
sleepcultivator, veertandeg ressort[eg]: rǝsǫr[eg] (Hasselt), sleeprus: slē.p[rus] (Hasselt) Bedoeld wordt het cultivatortype van afb. 79. Voor (delen van) varianten in de (...)-vorm zij verwezen naar het vorige lemma. In het lemma ''eg'' vindt men ''eg'' en ''eg'' geduid. [JG 1a + 1b; N 11, 78b; N 11A, 150b; N J, 10] I-2
sleephout sleephout: slēphǫ̃t (Hasselt), slēpōt (Hasselt), slēpǭt (Hasselt) Hout waaraan het tuiertouw of de tuierketting is bevestigd. Door dit slepend stuk hout voorkomt men dat koe of geit verstrikt raken in het touw of de ketting of dat zij bij de tuierpaal komen. [N 3A, 14h; N 14, 73b; JG 1c, 2c; monogr.] I-11
sleepruim wild pruimpje: -  wiel prèmkes (Hasselt) sleedoorn vrucht [DC 56 (1981)] III-4-3
slenteren slenteren: sleͅntərə (Hasselt), tettelen: teͅtələ (Hasselt), B.v. tettelt toch ni asje n kemisse dowet.  teͅtələ (Hasselt), trakken: Slechts in bepaalde gevallen (zie 126).  (trakə) (Hasselt) lopen, gaan; inventarisatie uitdrukkingen; betekenis/uitspraak [N 10 (1961)] || lopen: slenterend lopen [schaffele, banzele, gengele, schuupe] [N 10 (1961)] III-1-2
slepen bet een reep slepen: bę nǝ rīp slē.pǝ (Hasselt), slepen: slē.pə (Hasselt), slē.pǝ (Hasselt) De in dit lemma bijeengebrachte termen betreffen het bewerken van de akker met een sleep, om de grond gelijk te trekken, aardkluiten te verbrijzelen of fijn zaad in de grond te werken, alsmede het slepen van weiland, om mestplakken en molshopen te verbreiden en/of gestrooide mest over de grasmat uit te strijken. Hoe de hieronder voorkomende vormen ''eg'' + ''eg'' en ''eggen'' + ''eggen'' verstaan moeten worden, is aangegeven in de lemmata ''eg'' en ''eggen''. [JG 1a + 1b + 1c; N 11, 81 + 85; N 11A, 173c + 180; S 33; L 6, 66; div.; monogr.] || slepen [ZND m] I-2, III-1-2
sleutelbloem kaas: -  koës (Hasselt), kabte: -  kabteoͅ (Hasselt), kattenkaas: kàttekòòs (Hasselt), -  katəko:(u)ts (Hasselt), sleutelbloem: -  sleetelbloem (Hasselt), sleutelbloemetje: slee.telblimkes (Hasselt) primula || sleutelbloem [ZND 34 (1940)] III-4-3
sleutelbos bos sleutels: bos sleutels (Hasselt) Een bos sleutels. Wil u de dialectische benamingen van de volgende voorwerpen opgeven: een bos sleutels [ZND 45 (1946)] III-2-1