e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Hasselt

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
slons (slodder?) flats: flats (Hasselt), miskonfrienkel: miskonfrie.nkel (Hasselt), slodder: smodder  slodder (Hasselt), sloor: ¯n lèè sleu.re: en luie sloor  sleu.re (Hasselt), voddenmarian: ’n voddemerján (Hasselt) een slordig vrouwspersoon || flats, lui, slonzig vrouwspersoon || misbaksel, slonzige vrouw || morsebel || sloor III-1-4
sloot, greppel greb: greͅp (Hasselt) sloot, greppel [ZND m] III-4-4
slot slot: slø̄ǝ.t (Hasselt) Toestel dat als sluiting op deuren wordt aangebracht, waarbij door middel van een sleutel een schoot of tong wordt uitgeschoven die in een gat in de stijl van het kozijn valt. [N 54, 94b; L 6, 73a; S 33; monogr.] II-9
sluier communievoile (<fr.): koͅmĭnžəvwal (Hasselt), kroontje: kriŋkə eͅn vwal (Hasselt), voile (fr.): kriŋkə eͅn vwal (Hasselt), vōͅl (Hasselt) sluier, lange witte ~ met een kroontje van wasbloempjes, hoofdtooi van Communiemeisjes [N 25 (1964)] III-1-3
sluik haar stijf haar: stijf haar (Hasselt), stijf hoar (Hasselt), stijf stekken: stēf steͅkə (Hasselt) recht, sluik haar [N 10 (1961)] III-1-1
sluimeren doezen: doezen (Hasselt), knikkebollen: kniekebolle (Hasselt), knikken: knekə (Hasselt), lunderen: WNT: lunderen, Talmen, treuzelen, aarzelen. Soms bepaaldelijk voor: lui te bed blijven liggen.  leundjere [løndžərə} (Hasselt), sluimeren: slemere (Hasselt), wegdoezelen: weͅgdoͅuəzələ (Hasselt), zwijmelen: zwimələ (Hasselt) sluimeren [drooze, knikkebolle] [N 10 (1961)] III-1-2
sluipen sluipen: slōē.pe (Hasselt) sluipen III-1-2
sluitbanden beslagrepen: bǝslaxriǝpǝ (Hasselt), slagbanden: slāx˱bān (Hasselt) De zware, metalen banden die door de kuiper worden gebruikt om het vat te sluiten. De sluitbanden zijn voorlopige banden die uiteindelijk worden vervangen door lichtere, definitieve banden. [N E, 21] II-12
sluitklep klep: klep (Hasselt), kleͅp (Hasselt) klep van een broek met sluitklep aan de voorkant [bokseslaag, presenteerblad] [N 23 (1964)] III-1-3
sluitlaag sluitlaag: slø̜̄.tlǭx (Hasselt) De laatste laag op de wagen. [JG 1b] I-4