e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Hasselt

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
smeden smeden: smen (Hasselt), smēǝn (Hasselt) In het algemeen de vorm van, doorgaans gloeiende, stukken metaal veranderen door ze met een hamer te bewerken. Bij het ɛuitsmedenɛ en ɛuithalenɛ wordt de lengte of de vorm van het stuk metaal groter, terwijl de dikte afneemt. Zie ook het lemma "uitsmeden van een splits" en het lemma "uittrekken, uithalen" in Wld II.3, pag. 140. Bij het (op)stuiken wordt de dikte van het metaal vergroot, terwijl de lengte afneemt. Tot het smeedwerk wordt ook het lassen gerekend. Zie ook de toelichting bij deze lemmata.' [N 33, 1c; Wi 39; S 33; monogr.] II-11
smeermiddel vet: vęt (Hasselt) Het smeermiddel waarmee blik, plaat of vorm worden ingevet. In N 29, 38b werd gevraagd naar het middel waarmee men invette. Deze vraag is dubbelzinnig opgevat. Een aantal informanten geeft een benaming of voor een bepaalde vaste of vloeibare smeerstof op. Een ander aantal noemt het werktuig waarmee de smeerstof uitgesmeerd wordt. Op grond hiervan zijn de opgaven van N 29, 38 verdeeld over twee lemmata. [N 29, 38b] II-1
smeerpoes vuil hoepermarian: ’n vōēel (h)oepermerján (Hasselt), zwarte joene: manspersoon alleen in zwarte j؉ë.ne (vooral als scheldwoord gebr.)  zwarte jōēë.ne (Hasselt) een vuilpoes || joene, smeerpoes III-1-4
smeken smeken: vooral in de vaste verbinding: smieke n èn biejen: smeken en bidden  smīēke (Hasselt) smeken III-1-4
smeulen knetteren: het knetterd (Hasselt), luimeren: lèè.mere (Hasselt, ... ) Hoe zegt ge wanneer iets brandt zonder vlam ? Het ... onder de as [ZND 42 (1943)] || luimeren || smeulen III-2-1
smid smid: smē.t (Hasselt  [(mv smēn, smēǝrs)]  ) In het algemeen een handwerksman die metaal, meestal ijzer, met behulp van hamers en andere gereedschappen bewerkt om er werktuigen of andere voorwerpen van te vervaardigen. Doorgaans wordt het metaal voor de verwerking in de smidsvuurhaard verhit en vervolgens op het aambeeld met behulp van smeedhamers in een bepaalde vorm gesmeed. Het woordtype vlammer (Q 113) is een afleiding van het werkwoord vlammen (vlɛmǝ) dat onder meer "slaan" kan betekenen. Vgl. ook RhWb II, kol. 548 s.v. Flammer, "Schmied".' [Wi 6; S 33; L 6, 78; L 8, 99; Weijnen BN 4, 6; N 33, 1a-b; monogr.] II-11
smidse smis(se): smes (Hasselt) In het algemeen de werkplaats van een smid en meer in het bijzonder de plaats waar de smidsvuurhaard is ondergebracht. Zie ook afb. 1. [N 33, 5; S 33; JG 1a; JG 1b; monogr.] II-11
smidsgereedschap alaam: alūm (Hasselt), gereedschap: gǝrītsxęp (Hasselt), gerief: gǝr ̇ęjf (Hasselt), gǝriǝf (Hasselt), getuig: gǝtø̜̄x (Hasselt), gǝtēx (Hasselt) De algemene benaming voor al het gereedschap van de smid. [L 19A, 13; monogr.] II-11
smidsknecht voorslager: vē.rsliǝgǝr (Hasselt) Het woordtype voorslager (Q 2, Q 111) is specifiek van toepassing op een smidsknecht die met een voorhamer werkt. Zie ook de lemmata "voorhamer" en "voorslaan". [N 33, 3; monogr.] II-11
smidsvrouw smedersvrouw: smēǝrs˲vrő̜w (Hasselt) De vrouw van de smid. [Wi 18a; monogr.] II-11