e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Hasselt

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
stamppot met stokvis ajuinstomp: Syst. Frings Aardappelen + ajuin  jøͅnstump (Hasselt), hete bliksem: hīēte blieksem (Hasselt), īēte blieksem (Hasselt), patattenstomp bet stokvis en ajuin: Syst. Frings  pətatəstump beͅ stoͅk˃veͅs˂ eͅn jøͅn (Hasselt), stokvis te paard: Syst. Frings  stoͅk˃veͅs tə pjart (Hasselt), stoͅk˃veͅs tə pja͂rt (Hasselt) hete bliksem, hete puree van aardappelen ,stokvis, mosterd en ajuin || hete bliksem, hete puree van aardappelen, stokvis, mosterd en ajuin || Stamppot van aardappelen met stokvis en uien (pratmoes, stieveleknech, kalvètsj?) [N 16 (1962)] III-2-3
standbeeld standbeeld: sta͂.ndbi.lt (Hasselt) standbeeld [RND] III-3-2
stapel duigen duigenstapel: dē̜gǝstāpǝl (Hasselt) Een hoeveelheid opgestapelde duigen. In Eisden (Q 7) en Mechelen-aan-de-Maas (Q 9) werden als basis voor zoɛn stapel duigen mergelblokken gebruikt. Daarop werd een laag glasgruis aangebracht, vervolgens stro en tenslotte een laag hout.' [N E, 14a] II-12
stapvoets gaan (stapvoets) gaan: gø̜nj (Hasselt), stappen: stapǝ (Hasselt) De langzaamste gang van het paard (stap, draf, galop) waarbij de vier voeten in de volgende volgorde opgeheven en weer neergezet worden: links achter, links voor, rechts achter, rechts voor, links voor, rechts achter, rechts voor en links achter. Zijn de vier hoefslagen niet duidelijk hoor- en zichtbaar, dan noemt men de stap onregelmatig. Zie afbeelding 8. [N 8, 81a] I-9
steeg, steegje steeg, steegje: stiəx (Hasselt) een wegeltje tussen twee huizen of hagen [ZND B2 (1940sq)] III-3-1
steek chapeau-klak (<fr.): šapōklak (Hasselt), steek: messteek (Hasselt), steek (Hasselt, ... ), stek (Hasselt), stē.k (Hasselt), stieëk (Hasselt, ... ), stik (Hasselt), stiək (Hasselt), B.v. iech kree.g ne ~ èn m`n (spr. èmmen) zèè.  stee.k (Hasselt) een steek (van een mes) [ZND 31 (1939)] || steek [ZND m] || steek, hoed waarvan de (gedeeltelijke opgeslagen) luifel in twee punten uitloopt (zoals de militarie steek) [suuberood, severo, tööt] [N 25 (1964)] III-1-2, III-1-3
steek met drie hoeken driesteek: drēstek (Hasselt), tricorne (fr.): [Van Dale: tricorne (Fr.), driekantige hoed of steek]  trikōͅR (Hasselt) steek, hoed waarvan de (gedeeltelijke opgeslagen) luifel drie hoeken vertoont (bijv. een bepaalde priesterhoed) [drieteut, drietip, drejtik, tööt] [N 25 (1964)] III-3-3
steeklustige bijen stekers: stē.kǝrs (Hasselt) Volk dat graag steekt. Er kan verschil zijn tussen bijenvolken en soorten bijen wat steken betreft. Maar doorgaans zijn het toch omstandigheden zoals onweer, grote hitte, regen en geur die de bijen vooral tot steken verleiden. [N 63, 73c; Ge 37, 125] II-6
steekpasser passer: pɛsǝr (Hasselt) Werktuig met twee door een scharnier of veer verbonden benen, waarmee cirkels en bogen kunnen worden getekend en kleine afstanden kunnen worden opgemeten en uitgezet. De steekpasser wordt door verschillende houtbewerkers gebruikt. De kuiper tekent er bijvoorbeeld de bodems voor vaten mee af en de wagenmaker de maten voor de wielnaven. Zie ook afb. 107 en het lemma ɛsteekpasserɛ in Wld II.11, pag. 58.' [N 50, 23a; N 53, 193a; N E, 40b; N G, 16b; monogr.] II-12
steel steel: stēl (Hasselt) Het doorgaans houten deel van de zweep dat de voerman in de hand houdt en waaraan het zweepsnoer (cf. lemma Snoer) bevestigd is. [N 13, 95a; monogr.] I-10