| 32913 |
steunhoutjes tussen steel en balk |
vork:
vē̜rǝk (Q002p Hasselt)
|
Het schuine verbindingstuk tussen de steel en de dwarsbalk van de hooihark, dat ter versteviging van de hark in zijn geheel dient. Vaak ziet men twee van dergelijke steunhoutjes; vandaar de meervoudsvormen in de opgaven. Voor de verscheidenheid aan benamingen, zie ook de opmerking bij de het lemma ''dwarsbalk van de hooihark''. Zie voor de vork- en gaffel-benamingen de toelichting bij het lemma ''steel van de hooihark''. Zie ook afbeelding 11, c. [N 18, 92c]
I-3
|
| 20341 |
stiefkinderen |
stiefkinder:
stejfkĭĕngər (Q002p Hasselt)
|
stiefkinderen [ZND 11 (1925)]
III-2-2
|
| 20340 |
stiefmoeder |
stiefmoeder:
steifmóówədər (Q002p Hasselt),
stejfmouë.der (Q002p Hasselt),
stejfmóówdər (Q002p Hasselt)
|
stiefmoeder [ZND 11 (1925)]
III-2-2
|
| 20339 |
stiefvader |
stiefvader:
steifvà.dər (Q002p Hasselt),
stejffadər (Q002p Hasselt),
tweede vader:
twejdə vadər (Q002p Hasselt)
|
stiefvader [ZND 11 (1925)]
III-2-2
|
| 34050 |
stier |
duur:
de.jǝr (Q002p Hasselt),
dȳr (Q002p Hasselt),
dīǝr (Q002p Hasselt),
dɛ̄i̯r (Q002p Hasselt),
stier:
ste.jǝr (Q002p Hasselt),
stīr (Q002p Hasselt),
stɛi̯r (Q002p Hasselt),
stɛi̯ǝr (Q002p Hasselt),
var:
vār (Q002p Hasselt),
vē̜r (Q002p Hasselt)
|
Mannelijk, niet gecastreerd rund. [JG 1a, 1b; A 4, 12; Gwn V, 1; L 7, 46; L 14, 14; L 20, 12; R 3, 38; S 35; Wi 14; monogr.; add. uit N 3A, 15]
I-11
|
| 18003 |
stijf van vingers en handen |
houten handen:
(h)ōͅtə (h)an (Q002p Hasselt),
staan verkeerd:
[figuurlijke betekenis, nt. van toep. op dit lm.]
zən an stòn vərkirt (Q002p Hasselt),
stijf:
stijf (Q002p Hasselt)
|
stijf, van vingers en handen gezegd [scheef] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
| 19327 |
stijfkop |
dikkop:
diekkop (Q002p Hasselt)
|
dikkop, stijfkop, dwarshoofd
III-1-4
|
| 19641 |
stijfsel |
stijfsel:
stèètsel (Q002p Hasselt),
samen met znd 7, 48
stēͅfsəl (Q002p Hasselt),
steͅfsəl (Q002p Hasselt, ...
Q002p Hasselt),
steͅi̯fsəl (Q002p Hasselt),
steͅsəl (Q002p Hasselt)
|
de witte stof die gebruikt wordt om linnen stijf te maken (witte klontjes) [ZND 32 (1939)] || stijfsel
III-2-1
|
| 19642 |
stijfselpap |
stijfsel:
stijfsel (Q002p Hasselt),
stijfselpap:
stēēselpap (Q002p Hasselt),
stɛfsəlpap (Q002p Hasselt),
stijfselwater:
stèfselwaeter (Q002p Hasselt),
stèfselwàter (Q002p Hasselt)
|
stijfselpap [ZND 32 (1939)]
III-2-1
|
| 33979 |
stijgbeugels |
stijgbeugels:
stibīǝ.gǝls (Q002p Hasselt),
stē̜.bø̄.gǝls (Q002p Hasselt)
|
Metalen, van onderen afgeplatte, aan een riem bevestigde ring waarin een ruiter de voet zet om op of af te stijgen en om op te steunen bij het rijden. [JG 1a, 1b]
I-10
|