e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Hasselt

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
stijlvoetplaat plaai: plaj (Hasselt) De onderste regel van het raamwerk waarop de muurstijlen worden geplaatst. In Q 20 rustte de muurplaat op een gemetselde fundering die 'gezwel' ('gǝšw'l', mv. 'gǝšw'ldǝr') werd genoemd. [N 4A, 52d; monogr.; Vld] II-9
stikken stikken: stekǝ (Hasselt), stiekke (Hasselt), stikken (Hasselt), stikǝ (Hasselt) Naaien met de stiksteek. Zie ook het lemma ɛstiksteekɛ.' [N 62, 9; L 31, 46; Gi 1.IV, 16; MW] || stikken II-7, III-1-2
stikmachine stikmachine: stikmǝšen (Hasselt) Naaimachine om mee te stikken. [N 59, 17a] II-7
stilstaan hou: hǭu̯ (Hasselt), ju(j): jy (Hasselt), prrr: pr̄ (Hasselt) Voermansroep om het paard te doen stilstaan. [JG 1b; N 8, 95e en 96; L B 2, 257; L 36, 81e; monogr.] I-10
stinken stinken: stie.nke (Hasselt) stinken III-1-1
stinkende gouwe rijdekekruid: rikədəkrøͅt (Hasselt), stinkblader: stiŋkbloͅ:r (Hasselt), wrattenkruid: vratte-kreŭd (Hasselt), vrattekreuët (Hasselt), wrattekruid (Hasselt), wrattekruied (Hasselt), wrattekrøͅt (Hasselt), wrattenkruid (Hasselt) schelkruid [ZND 06 (1924)] III-4-3
stobbe stomp: sto.mp (Hasselt), stronk: struŋk (Hasselt) Stronk van een gekapte boom die met het wortelstelsel nog in de grond zit. [N 50, 7e; N 75, 87c; A 45, 35; N 16, add.; monogr.] II-12
stoel stoel: stouë.l (Hasselt), stoə.l (Hasselt) stoel [ZND 07 (1924)] III-2-1
stoelen op het priesterkoor koorstoelen: koorstiel (Hasselt), koorstoel (Hasselt) De stoelen op het priesterkoor [koeërsjteul?]. [N 96A (1989)] III-3-3
stoelpoot poot: pōēët (Hasselt) poot van meubel III-2-1