28470 |
broed |
broed:
broed (Q002p Hasselt)
|
Het geheel van eieren en larven in het broednest, onderverdeeld in open broed (eitjes en larven) en gesloten broed (het popstadium). [N 63, 20a; N 63, 18; Ge 37, 64]
II-6
|
28468 |
broed aanzetten |
broed aanzetten:
broed aanzetten (Q002p Hasselt)
|
Begin van vorming van het broednest. De koningin legt bevruchte en onbevruchte eieren in de cellen. Uit de bevruchte eieren komen de werkbij en de koningin of moer, uit de onbevruchte de dar. [N 63, 18]
II-6
|
34499 |
broeden, op eieren zitten |
broeden:
brei̯ǝ (Q002p Hasselt),
briǝ (Q002p Hasselt),
bryi̯ǝ (Q002p Hasselt),
bryǝ (Q002p Hasselt)
|
[N 19, 45; N 19, 44d; Vld.; S 5; L 1a-m; L 22, 22; JG 1a, 1b; monogr.]
I-12
|
34504 |
broedende kip op eieren |
broed:
bruǝt (Q002p Hasselt),
kloek:
kluk (Q002p Hasselt),
kloekhen:
klukhen (Q002p Hasselt)
|
[N 19, 43a; JG 1a, 1b, 2c; L 14, 21; A 6, 1c; S 5; L B2, 320; monogr.]
I-12
|
20216 |
broeder |
broeder:
breijr (Q002p Hasselt),
breər (Q002p Hasselt),
bro:dər (Q002p Hasselt),
brūdərs (Q002p Hasselt),
hije gie op scheul bè de brouders (Q002p Hasselt),
kloosterbroeder
broədər (Q002p Hasselt)
|
Broeder. [ZND 01 (1922)], [ZND 11 (1925)] || Broeder: hij gaat naar school bij de broeders. [ZND 05 (1924)]
III-3-3
|
28433 |
broedkamer, broedbak |
broedbak:
broǝt˱bak (Q002p Hasselt)
|
Broedruimte van de bijen. Een broedkamer (in België ook hoogsel genoemd) is een bak zonder deksel en zonder bodem met in twee van de vier wanden een sponning, waar de toplatten der raampjes in komen te hangen. Het aantal broedkamers of broedbakken is afhankelijk van de sterkte van het bijenvolk. Globaal kan men een onderscheid maken in drie systemen: het werken met één broedkamer, het systeem waarbij het hele jaar door twee broedkamers bovenop elkaar staan en het systeem waarbij twee broedkamers voortdurend gebruikt worden met uitzondering van de hoofddrachtperioden. In Nederland is de bedrijfsmethode met één broedkamer gedurende het hele jaar nog steeds de meest gebruikelijke (De Roever, pag. 505). Per broedkamer of broedruimte kan het aantal ramen variëren. Het kunnen 12 of minder ramen zijn maar ook 20 of meer. [N 63, 10d; Ge 37, 19]
II-6
|
28469 |
broednest |
broednest:
broednest (Q002p Hasselt)
|
Plaats waar de moer of koningin de eieren legt. Ze gaat uit van één raat en bouwt op de nevenraten via rondjes het broednest uit. Het broednest krijgt uiteindelijk ongeveer de vorm van een bol. Het woordtype broedkrans duidt op het feit dat een aantal werkbijen in een krans de koningin begeleidt bij het leggen van de eieren. De krans werkbijen voorziet de koningin voortdurend van voedsel. [N 63, 19; N 63, 10d; N 63, 18]
II-6
|
34502 |
broeds |
broedkarig:
brou̯.ǝtkalex (Q002p Hasselt),
brūtkārex (Q002p Hasselt)
|
Op de vraag "Wat zegt u tegen "broeds" in uw dialect?" antwoordt een aantal informanten met een omschrijving. Deze antwoorden vindt men terug onder de als werkwoord aangeduide woordtypen. [N 19, 43b; L 22, 22; S 5; monogr.]
I-12
|
34505 |
broedse kip die men niet wil laten broeden |
broedkarige:
brikarǝgǝ (Q002p Hasselt),
bruǝtkārǝgǝ (Q002p Hasselt),
broedzatige:
bruǝtzātęgǝ (Q002p Hasselt)
|
[N 19, 43b]
I-12
|
34503 |
broedziek |
broedkarig:
brū.tkārex (Q002p Hasselt)
|
Gezegd van een kip die voortdurend neigingen vertoont om te broeden. [JG 1a, 1b, 2c; S 5; monogr.]
I-12
|