33102 |
bundel zangen |
bussel:
bęsǝl (Q002p Hasselt),
grote zang:
gruǝtǝ zaŋ (Q002p Hasselt)
|
Samengebonden bundeltjes geraapte halmen. [N 15, 37; JG 2c; monogr.]
I-4
|
25058 |
bundel, bussel |
bussel:
boŭsel (Q002p Hasselt)
|
bundel [ZND 01 (1922)]
III-4-4
|
24459 |
bunzing |
fis:
fis (Q002p Hasselt)
|
bunzing
III-4-2
|
21507 |
burgemeester |
burgemeester:
bergemiester (Q002p Hasselt)
|
burgemeester [ZND 44 (1946)]
III-3-1
|
21303 |
buskruit |
poeder:
peuïjer (Q002p Hasselt),
poijer (Q002p Hasselt),
pøjər (Q002p Hasselt)
|
buskruit [ZND 01 (1922)], [ZND 17 (1935)], [ZND 22 (1936)]
III-3-1
|
33099 |
bussel geharkte aren |
aarbussel:
oǝrbęsǝl (Q002p Hasselt),
bussel:
bęsǝl (Q002p Hasselt),
busseltje:
bęsǝlkǝ (Q002p Hasselt),
wolfsel:
wǫlǝfsǝl (Q002p Hasselt)
|
De bussel aren die door het naharken of nascharren wordt bijeengebracht. Doorgaans wordt deze bussel gebonden met een band, maar in het noordelijke Truierlands wordt opgemerkt dat een dergelijke bussel los op de kar of in de stuik werd bijgestoken. Vergelijk ook de lemma''s ''bussel kort stro'' (6.1.29) en ''garve, gebonden schoof'' (4.6.4). [N 15, 38d; JG 1a, 1b; monogr.]
I-4
|
32933 |
bussel hooi |
bussel:
bęsǝl (Q002p Hasselt)
|
Samengebonden hoeveelheid hooi, klaar om opgeladen te worden. Het woordtype pak duidt wel op mechanische persing. De grondbetekenis van weeg is "samengedrukte massa"; de meest bekende betekenisontwikkeling is die van "witbrood". Voor de fonetische documentatie van het woorddeel øhooiŋ zie het lemma ''hooi''.' [N 14, 115c; monogr.]
I-3
|
33131 |
bussel kort stro |
aarbussel:
hǭrbɛsǝl (Q002p Hasselt),
ø̄rbęsǝl (Q002p Hasselt),
aarbusseltje:
ǭrbɛsǝlkǝ (Q002p Hasselt),
bussel:
bɛsǝl (Q002p Hasselt)
|
Wanneer men het stro bijeengebonden heeft, ligt het graan op de dorsvloer, nog vermengd met eindjes kort stro, lege aren en kaf. Men harkt dan eerst de korte eindjes stro bijeen, en stopt deze in een bussel. Hier staan de benamingen voor deze bussel stro met harksel erin bijeen. [N 14, 29 en 33; JG 1a, 1b, 1c, 2c; L 48, 34.3b; Lu 2, 34.3b; monogr.; add. uit N 14, 25 en 28]
I-4
|
33129 |
bussel uitgedorst stro |
bussel:
bęsǝl (Q002p Hasselt),
schoof:
sxū.f (Q002p Hasselt)
|
Wanneer het graan uit de aren is geslagen, worden de lege halmen bijeengebonden, vroeger met twee banden. Sinds de komst van de dorsmachines worden de halmen doorgaans dubbel geplooid en met één band in het midden gebonden, of tot pakken geperst. De grondbetekenis van schans is "takkebos, mutserd"; die van het du. Bürde "datgene wat gedragen wordt". Zie ook de toelichting van het lemma ''garve, gebonden schoof'' (4.6.4).' [N 14, 26; JG 1a, 1b, 2c; L 17, 16; L 22, 33b; L 48, 34.3a; Lu 2, 34.3a; R [s], 65; S 5; Wi 16 en 17; monogr.; add. uit R 3, 70 en R 14, 19 en uit het materiaal van lemma 4.6.4 waarbij is aangetekend dat het om gedorste garven gaat]
I-4
|
18586 |
bustehouder |
soutien (fr.):
sutje͂ (Q002p Hasselt),
sutje͂ͅ (Q002p Hasselt),
Fr. soutien.
soetje͂ (Q002p Hasselt)
|
bustehouder || bustehouder, steunlijfje voor de boezem [N 25 (1964)]
III-1-3
|