24327 |
daas (tabanidae) |
bloedzuiker:
blūu̯tsø͂ͅkər (Q002p Hasselt),
daks:
ook ZND 1u, 30
daks (Q002p Hasselt),
daps:
daps (Q002p Hasselt, ...
Q002p Hasselt),
hommel:
hūməl (Q002p Hasselt)
|
daas [ZND B2 (1940sq)] || daas, paardenvlieg [ZND 01 (1922)] || insect I [Goossens 1b (1960)] || paardenbloedzuiger, algemeen voorkomend in sloten, geen bloed zuigend [N 26 (1964)]
III-4-2
|
28417 |
dadantkast |
dadantblad:
dadantblad (Q002p Hasselt)
|
Soort bijenkast. Dadant, een bijenteler in de Verenigde Staten, heeft een kast ontworpen die een compromis is tussen een Quinbykast en een Langstrothkast. Een gemiddeld Dadantraam is 476 mm breed/lang en 286 mm hoog. [N 63, 3a; N 63, 9]
II-6
|
20018 |
dahlia (dahlia cav.) |
dahlia:
doalieja (Q002p Hasselt)
|
dahlia
III-2-1
|
27184 |
dak |
dak:
dā.k (Q002p Hasselt),
dāk (Q002p Hasselt)
|
Het gehele samenstel dat de bedekking vormt van een huis of gebouw. Het bestaat uit een kap die wordt afgedekt met pannen, leien, zink, ijzer, stro of riet en die rust op de muurplaat of balklaag. Men onderscheidt verschillende dakvormen. Zie ook de volgende lemmata. [S 6; L 1a-m; L 8, 66; L 12, 9; L A2, 500; N 32, 43a; monogr.; Vld.]
II-9
|
33095 |
dak van de mijt |
besteeksel:
bǝstīǝ.ksǝl (Q002p Hasselt),
kop:
kǫp (Q002p Hasselt)
|
Zie de toelichting bij het lemma ''buitenstaande korenmijt'' (5.1.18). Kap kan zowel op het gehele dak of, elders, alleen op de spits van het dak wijzen. In Q 158a wordt uitdrukkelijk aangegeven dat het dak kan uitlopen in een ronde spits ("appel") of in een spitse ("peer"), zie ook het lemma ''spits, kop van de mijt'' (5.1.24) en afbeelding 8. De opgaven die betrekking hebben op het materiaal waarmee gedekt wordt staan in het lemma ''strowalm'' (6.1.25). [N 15, 45b; JG 1a, 1b; monogr.]
I-4
|
30534 |
dakgoot |
dakgoot:
dāk˲gø̄t (Q002p Hasselt),
dāk˲gő̄t (Q002p Hasselt),
goot:
gūǝt (Q002p Hasselt),
kornis:
kǝrnes (Q002p Hasselt)
|
Zie kaart. Horizontaal afvoerkanaal dat onder een dakrand wordt aangebracht om het van het dak stromende regenwater af te voeren, hetzij onmiddellijk via een spuier, hetzij door een in de aardbodem uitmondende gootpijp. Met de term 'Keulse goot' (L 387) wordt een goot aangeduid die niet buiten het muurvlak uitsteekt, maar op de muurplaat rust. In S 11 en L 1 a-m werd in het algemeen gevraagd naar ø̄gootø̄. In dit lemma zijn uit dit materiaal alleen die antwoorden opgenomen, waarbij door de invuller werd vermeld dat het specifiek de benaming voor een dakgoot betrof. [N 64, 148a; N 54, 185a; L 24, 23a; L B1, 159a; R 14, 23j2; monogr.; Vld; div.; S 11; L 1a-m]
II-9
|
30522 |
daklei |
lei:
lęj (Q002p Hasselt),
schalie:
sxalx (Q002p Hasselt
[(meervoud: sxalǝs)]
),
sxãltš (Q002p Hasselt),
sxãlǝ (Q002p Hasselt
[(meervoud: sxãlǝ)]
)
|
Zie kaart. Tot een dun plaatje gekloofde leisteen dat als dakbedekking wordt gebruikt. De vorm van de dakleien is langwerpig, geheel rechthoekig, met één of meer afgesnuite hoeken, of aan één einde halfrond. De afmeting ervan varieert van 26x14 cm voor een Franse, tot 61x36 cm voor een Engelse lei. De dikte bedraagt tussen 2,5 en 8 mm. ø̄De Belgische lei - Maaslei - is donkerblauw en goed bestand tegen het weêr. De Duitsche leien - Rijn- en Moezellei - zijn eveneens blauw, taai en dik, maar worden op den duur iets zachter; de Moezelleien springen in strenge winters wel. Onder de Fransche leien onderscheidt men die van Rimogne (blauw of groen), Fumay (rood of paars) en Delville (groen); vooral die van Fumay en Rimogne zijn zeer duurzaam. De Engelsche leien zijn in 't algemeen vaster en harder dan die van het vasteland, roodachtig of paars, ook wel blauw; deze zijn de beste.ø̄ (Zwiers II, pag. 15). [N 32, 49b; N 64, 156c; N 79, 5; L 37, 26a; Gi 2, 47; monogr.; Vld; div.]
II-9
|
29893 |
dakpan |
pan:
pan (Q002p Hasselt)
|
Algemene benaming voor een uit klei vervaardigde en vervolgens gebakken dakbedekking in de vorm van een vierkante of rechthoekige plaat. Naar vorm en afmeting worden gebakken pannen onder verschillende namen in de handel gebracht. Zo onderscheidt men bij de holle pannen de oud-hollandse pan, de verbeterde holle pan en de romaanse pan. Bij de vlakke pannen kent men de Tuile du Nord, de vlakke muldenpan, de holle muldenpan en de kruispan. [N 32, 44a; Gi 2, 48; monogr.]
II-8
|
24915 |
dal, vallei |
laagte:
leegte (Q002p Hasselt),
lēͅixdə (Q002p Hasselt),
līēgte (Q002p Hasselt)
|
laagte (tussen 2 heuvels) [ZND 29 (1938)]
III-4-4
|
18706 |
damesblouse |
bloes:
blouës (Q002p Hasselt),
bluəs (Q002p Hasselt),
damesbloes:
damsbluəs (Q002p Hasselt)
|
bloes || damesblouse, te dragen bij een rok [bloes, stelsel, jak, beskien, kazevek] [N 23 (1964)]
III-1-3
|