33662 |
dries |
dries:
dris (Q002p Hasselt),
dręi̯s (Q002p Hasselt)
|
In onder andere de vragen N 14, 55 en L 19b, 3a is gevraagd naar de betekenis van dries. De antwoorden verschillen nogal van elkaar. De ene informant zegt dat dries een ø̄niet omheinde weiø̄ is, volgens de andere is dries een ø̄omheind stuk weilandø̄. De een noemt dries ø̄droge hoge weideø̄, de ander een ø̄laag stuk weilandø̄. Het kenmerk ø̄braakliggendø̄ scoort het hoogst. ø̄Met gras begroeidø̄ en ø̄onvruchtbareø̄ of ø̄minderwaardige grondø̄ zijn de daaropvolgende meest genoemde kenmerken. Op grond hiervan zou men dries als volgt kunnen defini√´ren: ø̄onvruchtbare, met gras begroeide grond die enige jaren braak ligt, voordat men ze bewerktø̄. Intussen kan men er wel schapen laten grazen. Van Dale (11de druk, blz. 661 s.v. dries) geeft als de eerste twee betekenissen ø̄braakliggende akkerø̄ en ø̄verarmd bouwland dat als (schapen)weide gebruikt wordtø̄. [N 14, 55; N 14, 52; N 14, 50a; N 14, 50b; N 6, 33b; L 19b, 3a; L 19b, 2aI; A 10, 4; Wi 15; RND 20; monogr.]
I-8
|
34094 |
driespeen |
driedeem:
drēdēm (Q002p Hasselt),
drēdɛm (Q002p Hasselt),
driedemer:
drē̜dømǝr (Q002p Hasselt),
drē̜dø̜mǝr (Q002p Hasselt),
drē̜dɛ̄mǝr (Q002p Hasselt)
|
Koeuier die slechts uit drie kwartieren melk geeft. Het is niet altijd goed aan te geven of de benamingen duiden op de koeuier met deze afwijking of op de koe met een dergelijke koeuier. [N 3A, 66] || Koeuier die slechts uit drie kwartieren melk geeft. Sommige woordtypen kunnen duiden op een koe die een uier met drie spenen heeft. [N 3A, 117]
I-11
|
18650 |
driesteek |
driesteek:
drēstek (Q002p Hasselt),
tricorne (fr.):
[Van Dale: tricorne (Fr.), driekantige hoed of steek]
trikōͅR (Q002p Hasselt)
|
steek, hoed waarvan de (gedeeltelijke opgeslagen) luifel drie hoeken vertoont (bijv. een bepaalde priesterhoed) [drieteut, drietip, drejtik, tööt] [N 25 (1964)]
III-1-3
|
18866 |
driftig |
kwaad:
kūt (Q002p Hasselt)
|
driftig [ZND 23 (1937)]
III-1-4
|
22655 |
drijftol |
dop:
dop (Q002p Hasselt),
/
dop (Q002p Hasselt, ...
Q002p Hasselt),
Geen onderscheid gemaakt
dop (Q002p Hasselt),
Geen onderscheid tusschen drijftol en priktol.
dop (Q002p Hasselt),
kokkerel:
koekerel (Q002p Hasselt),
kokərel (Q002p Hasselt),
kukəreͅlj (Q002p Hasselt),
/
koekerel (Q002p Hasselt, ...
Q002p Hasselt,
Q002p Hasselt,
Q002p Hasselt,
Q002p Hasselt),
ne koekere.l (Q002p Hasselt),
laatste lettergreep el zeer lang rekken
ənə kukərēͅl (Q002p Hasselt),
Niet uit Fr. coquerelle wildemanskruid, jodenkers, maar eerder een vrij recente ontlening aan t Waals coquerelle, cocrale, (naast trocale en crocale) espèce de toupie légère (uit ofr. coquerille schelp of coquereulle schelp, slak waarschl. omwille van de gelijkenis met een slakkenhuis, z. J. Grauls, HCTD VI, 1932, pag. 134) dan teruggaand op Kil. kokerol, chochlea (slak).
koekeré.l (Q002p Hasselt)
|
/ [SND (2006)] || drijftol [SND (2006)] || Drijftol (speeltuig door middel van een zweep door kinderen gedreven). [ZND 16 (1934)] || Drijftol. [ZND 01 (1922)], [ZND m] || Drijftol: 1. Drijftol, die met een zweepje in een draaiende beweging wordt voortgejaagd. || Een drijftol (bij middel van een zweep gedreven). [ZND B1 (1940sq)] || Hoe noemt men het kinderspeelgoed dat paddestoel- of kegelvormig is en dat met een zweep wordt voortgedreven? [Lk 03 (1953)] || tol [SND (2006)] || zweeptol [SND (2006)]
III-3-2
|
28640 |
drijfvoeren |
aanprikkelen:
aanprikkelen (Q002p Hasselt)
|
Het voeren dat gebeurt, wanneer men de bijen tot het zetten van broed wil prikkelen. Wanneer de bijen nog behoorlijk in het voer zitten, hoeft de imker zich nergens om te bekommeren en kan hij het drijfvoeren laten. [N 63, 110c; Ge 37, 196]
II-6
|
28625 |
drijfvolk |
drijver:
drijver (Q002p Hasselt)
|
Een door drijven verkregen volk. [N 63, 98b; A 9, 6; monogr.]
II-6
|
32278 |
drijver |
drijfhout:
drē̜f˱ǭt (Q002p Hasselt),
drijver:
drē̜jvǝr (Q002p Hasselt),
zet:
zęt (Q002p Hasselt)
|
Een metalen of met metaal verstevigde houten pin waar de kuiper met de kuipershamer op slaat om de banden van een vat aan te drijven. De houten drijver is aan de bovenkant versterkt met een metalen ring, terwijl de onderkant in een metalen punt uitloopt. In de punt van de drijver is vaak een gleuf aangebracht waardoor de kuiper tijdens het vastslaan van de banden een beter houvast heeft. Zie ook afb. 215. De drijfpin werd in Eisden (Q 7) en Mechelen-aan-de-Maas (Q 9) met behulp van een nijptang vastgehouden. [N E, 26b; N E, 45d; monogr.]
II-12
|
17862 |
dringen |
dringen:
drenge (Q002p Hasselt),
dreŋə (Q002p Hasselt),
dringen (Q002p Hasselt),
drä:ŋə (Q002p Hasselt),
drènge (Q002p Hasselt, ...
Q002p Hasselt)
|
dringen [ZND m] || niet dringen ! [ZND 33 (1940)]
III-1-2
|
33366 |
drinkbak voor de koeien |
drinkkuip:
drē̜ ̞ŋkkø̜̄p (Q002p Hasselt),
trog:
trø̄x (Q002p Hasselt),
voederbak:
vø̄i̯ǝrbak (Q002p Hasselt)
|
Uit een aantal benamingen wordt niet duidelijk om welke soort van drinkbak het gaat: los of vast, ouderwets of modern. Andere benamingen geven aan uit welk materiaal de bak vervaardigd is. [L 38, 33; monogr.; add. uit N 5A, 37a; A 10, 10]
I-6
|