24499 |
vlier |
holunder (du.):
gecombineerd met ZND 8 055, idem
holunder (Q261p Hauset)
|
vlierboom (sambucus nigra) [ZND 15 (1930)]
III-4-3
|
21958 |
voederen |
voeren:
vūrǝ (Q261p Hauset)
|
Het geven van voer aan het vee. [Wi 36; Wi 39; L A2, 370; RND 8, 97; S 20; Vld.; monogr.]
I-11
|
33663 |
wei |
wei:
węi̯ (Q261p Hauset)
|
In het algemeen een stuk weiland of grasweide waar het vee graast. Bedoeld is een niet-omheinde weide. [N 14, 50a; N 14, 50b; N 5AøIIŋ, 76d; N 5AøIIŋ, 76e; N M 4a; L 19B, 2a!; L A2, 430; L 4, 40; L 32, 45; JG 1b, 1d, 2c; A 10, 3; A 3, 40; RND 20; Wi 4; R; S 43; Vld.; N 14, 129 add.; monogr.]
I-8
|
24611 |
wilde roos (hondsroos, enz.) |
hondsrozenstek:
verzamelfiche ZND01, a-m; ZND01, u 051 en ZND15, 004; deze laatste ook bij Har Brok
huntsrūszəštek (Q261p Hauset),
wilde rozenstek:
verzamelfiche ZND01, a-m; ZND01, u 051 en ZND15, 004; deze laatste ook bij Har Brok
weͅlə rūszəštek (Q261p Hauset)
|
egelantier [ZND 01 (1922)]
III-4-3
|
33238 |
winterwortelen |
moren:
mūǝrǝ (Q261p Hauset)
|
Daucus carota L. subsp. sativus (Hoffm.) Arcang. Bedoeld zijn hier de winterwortelen (of winterpenen) die op de akker worden geteeld, zowel als veevoeder, alsook voor de consumptie door mensen, met name voor de hutspot. De fijne variëteit tuinworteltjes komt in de aflevering over de moestuin aan bod. [N Q, 6c; JG 1a, 1b, 2c; A 4, 26c; A 49, 2b; L B2, 342; L 8, 100b; L 15, 29; L 20, 26c; Wi 7; S 45; monogr.]
I-5
|
32970 |
wortel |
wortel:
wǫ.tsǝl (Q261p Hauset)
|
Het deel van de plant dat onder de grond blijft. Het is in de materiaalverzamelingen overal duidelijk gemaakt dat het niet om groente gaat. Vergelijk daartoe de lemma''s ''winterwortel'' en ''tuinworteltje'' in de aflevering over de moestuin. [JG 1a, 1b; L 8, 100a; L 15, 28; S 45; monogr.]
I-4
|
20679 |
zuurkool |
ingemaakt kappes:
ēͅjəmāt kapəs (Q261p Hauset)
|
zuurkool [ZND 08 (1925)]
III-2-3
|