e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Hechtel

Overzicht

Gevonden: 2679
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
huiveren bibberen: bibberen (Hechtel, ... ), rijderen: rayeren (Hechtel), (rayon)  rayeren (Hechtel) Huiveren (beven, rillen van de kou of van schrik) [ZND 21 (1936)] || huiveren (beven, rillen van de kou of van schrik) [ZND 27 (1938)] III-1-2
huppelen huppelen: huppele (Hechtel) Huppelen: met kleine sprongetjes zich voortbewegen (hippen, hoppen, huppen, huppelen) [N 108 (2001)] III-1-2
huurcontract huurceel: hy(3)̄rsəl (Hechtel) het contract dat gesloten wordt wanneer een huis wordt verhuurd; hoe zegt men b.v. "ik heb een ...... van drie jaar"? [ZND 43 (1943)] III-3-1
huurhuis huurhuis: huurhōs (Hechtel), huurhōus (Hechtel) huurhuis [ZND 27 (1938)] III-2-1
huurpenning werdel: WNT: werdel - wordel, weerdel, werrel, warrel, weddel -, 1) Spinschijfje, b) Een derg. voorwerp als onderpand of teeken van contract gegeven bij het aangaan van een dienstverplichting (en bij feitelijke indiensttreding omgeruild tegen het drinkgeld, de godspenning vand. ook: drinkgeld, fooi, godspenning.  weurel (Hechtel) Hoe noemt men de huurpenning (geldstuk door boeren aan dienstpersoneel gegeven bij t huren)? [ZND 16 (1934)] III-3-1
iemand luidruchtig berispen kijven: Moeder zal keīven (Hechtel) moeder zal kijven ! (in het oosten komt nog een oud woord tagge voor) [ZND 41 (1943)] III-1-4
iemand uitschelden uitmaken: otmaken (Hechtel), gewoon  iement aotmaken (Hechtel), uitschijten: otscheiten (Hechtel), ai als aimer  oͅutschaiten (Hechtel), gemeen  iemend aotschèten (Hechtel) Op iem. schelden, iem. uitschelden. Geef de gemeenzame uitdrukkingen op en zet tussen twee haakjes welke als "gemeen"of "plat"beschouwd worden. [ZND 34 (1940)] III-1-4
iemands overlijden aanzeggen noden: znd 32, 71;  noeien (Hechtel), verzoeken: znd 32, 71;  verzukken (Hechtel) de buren en kennissen op iemands begrafenis uitnodigen [ZND 32 (1939)] III-2-2
ijken ijken: de gewichten aiken (Hechtel), ijken (Hechtel), è = la grève  gewichten èken (Hechtel) De gewichten ijken"(de gewichten van de winkeliers nazien of ze nog juist zijn). [ZND 36 (1941)] III-3-1
ijlen ijlen: èèle (Hechtel) Ijlen: door koorts verward, onsamenhangend spreken (ijlen, bazelen, raaskallen, baageren, dolen). [N 107 (2001)] III-1-2