25154 |
ijspegel |
ijskegel:
ijskegel (L352p Hechtel),
ijskegeltje:
èskegelke (L352p Hechtel),
ijspegel:
aispegel (L352p Hechtel)
|
ijskegel [ZND 36 (1941)]
III-4-4
|
18913 |
ijver |
ijver:
hai hit veul iever (L352p Hechtel),
hij hèt veul iever (L352p Hechtel),
è als in Fr. la grève
hè hit veul èver (L352p Hechtel)
|
Hij heeft veel ijver. [ZND 36 (1941)]
III-1-4
|
25134 |
ijzel, bevroren neerslag |
ijzel:
hiezel (L352p Hechtel),
izel (L352p Hechtel)
|
ijzel [ZND 36 (1941)]
III-4-4
|
25157 |
ijzelen |
ijsregenen:
Opm. ai netals bij woord aimer.
aisraignen (L352p Hechtel, ...
L352p Hechtel),
ijzelen:
het hiezelt (L352p Hechtel, ...
L352p Hechtel),
het hizelt (L352p Hechtel, ...
L352p Hechtel)
|
ijzelen [ZND 01 (1922)], [ZND 36 (1941)]
III-4-4
|
33420 |
ijzeren deurtje voor het ovengat |
ovendeurtje:
[oven]dørkǝ (L352p Hechtel)
|
Het ijzeren deurtje waarmee het ovengat afgesloten wordt. Vergelijk het lemma "ovendeur" in aflevering II.1, pag. 71. Vroeger gebruikte men ter afslsuiting van de oven soms een lemen bal, die schotel genoemd werd. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel (oven-) het lemma "bakoven" (3.1.3). [N 5A, 25b]
I-6
|
32907 |
ijzeren gaffel, oogstgaffel |
gaffel:
gafǝl (L352p Hechtel)
|
Twee- of drietandige ijzeren vork, met lange, enigszins gebogen tanden en een lange houten steel, gebruikt om hooi of korenschoven op te steken en op de wagen te laden. Zie afbeelding 10, b. Voor het voorkomen van de term riek en van varianten van het type gāfel, zie de toelichting bij het lemma ''houten gaffel''. Voor de fonetische documentatie van het woorddel (hooi) zie het lemma ''hooi''.' [N 18, 27; JG 1a, 1b; A 28, 2; L 1 a-m; L 16, 18a; L B2, 241; Lu 6, 2; S 9; Wi 3; Av 1 III 5a, b; monogr.]
I-3
|
33634 |
ijzeren haak aan de puthaak |
puthaak:
pøthōͅk (L352p Hechtel)
|
[ZND 32 (1939)]
I-7
|
17846 |
in beweging komen |
aan de gang schieten:
ánne gang schiete (L352p Hechtel)
|
In beweging komen (op gang komen, (zich) roeren, bewegen) [N 108 (2001)]
III-1-2
|
17878 |
in de rug slaan (met de vuist) |
doffen:
doffen (L352p Hechtel),
duw geven:
cf, kaart spele vur nen dof : niet voor geld, winnaar krijgt nen duw
dauw gèeve (L352p Hechtel)
|
Met de vuist in de rug slaan (doffen, dompen, stompen, stoten, sjtokken) [N 108 (2001)]
III-1-2
|
22786 |
in een beek baden |
baden:
baaien (L352p Hechtel)
|
In een beek baden. [ZND 33 (1940)]
III-3-2
|