e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Hechtel

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
kaakbeen(rand) kaakbeen: kaakbieën (Hechtel), tandvlees: taandvliees (Hechtel) Kaakrand waarin de tanden staan (kaakbeen, raak) [N 109 (2001)] III-1-1
kaal (zijn), kaal hoofd kletskop: kletskop (Hechtel, ... ), kop wie een biljartsbal: ne kop wie ne bieljaarsbol (Hechtel), zo kaal als een hennenkont: zoe kááəl es `n hinnekont (Hechtel) De man is kaal [DC 42B (1967)] || Kaal hoofd [hebben] (kletskop, plaat - ANDERE UITDRUKKINGEN: bv. volle maan, maan schijnt, biljartbal e.d.). [N 109 (2001)] III-1-1
kaal duivenjong kakjong: kākjoŋ (Hechtel) Kaal duivenjong. [Goossens 1b (1960)] III-3-2
kaantjes kaaitjes: kōͅkəs (Hechtel), krappeltjes: krebbelkens (Hechtel) Hoe heten de vetklonters, die overblijven, als runds of varkensvet wordt gesmolten? (kaan) [ZND 02 (1923)] || kanen [Goossens 1b (1960)] III-2-3
kaars kaars: kars (Hechtel) kaars [RND] III-2-1
kaarsendomper kaarsendomper: karsəndoͅmpər (Hechtel) kaarsendomper, d.i. het metalen horentje waarmee de kaars uitgedoofd werd? [ZND 36 (1941)] III-2-1
kaarsendover domper: domper (Hechtel), kaarsendover: karsedoeever (Hechtel) De kaarsen doven, uitmaken, uitdoen. [N 96B (1989)] || De kaarsenaansteker en -dover: een lange stok voorzien van een hoorntje om kaarsen te doven, en een aangehechte wasdraad om kaarsen aan te steken [domper, doofhoedje, kaarsenhoorntje, kaarsenaansteker?] . [N 96B (1989)] III-3-3
kaarsenpit wiek: wiek (Hechtel) De katoenen draad in het midden van een kaars [pit, wiek, lemmet?]. [N 96B (1989)] III-3-3
kaarten (ww.) kaarten: ka:rtən (Hechtel) kaarten [RND] III-3-2
kaas kaas: kéés (Hechtel) kaas [RND] III-2-3