17603 |
kaakbeen(rand) |
kaakbeen:
kaakbieën (L352p Hechtel),
tandvlees:
taandvliees (L352p Hechtel)
|
Kaakrand waarin de tanden staan (kaakbeen, raak) [N 109 (2001)]
III-1-1
|
17743 |
kaal (zijn), kaal hoofd |
kletskop:
kletskop (L352p Hechtel, ...
L352p Hechtel),
kop wie een biljartsbal:
ne kop wie ne bieljaarsbol (L352p Hechtel),
zo kaal als een hennenkont:
zoe kááəl es `n hinnekont (L352p Hechtel)
|
De man is kaal [DC 42B (1967)] || Kaal hoofd [hebben] (kletskop, plaat - ANDERE UITDRUKKINGEN: bv. volle maan, maan schijnt, biljartbal e.d.). [N 109 (2001)]
III-1-1
|
21912 |
kaal duivenjong |
kakjong:
kākjoŋ (L352p Hechtel)
|
Kaal duivenjong. [Goossens 1b (1960)]
III-3-2
|
20768 |
kaantjes |
kaaitjes:
kōͅkəs (L352p Hechtel),
krappeltjes:
krebbelkens (L352p Hechtel)
|
Hoe heten de vetklonters, die overblijven, als runds of varkensvet wordt gesmolten? (kaan) [ZND 02 (1923)] || kanen [Goossens 1b (1960)]
III-2-3
|
19791 |
kaars |
kaars:
kars (L352p Hechtel)
|
kaars [RND]
III-2-1
|
19422 |
kaarsendomper |
kaarsendomper:
karsəndoͅmpər (L352p Hechtel)
|
kaarsendomper, d.i. het metalen horentje waarmee de kaars uitgedoofd werd? [ZND 36 (1941)]
III-2-1
|
23596 |
kaarsendover |
domper:
domper (L352p Hechtel),
kaarsendover:
karsedoeever (L352p Hechtel)
|
De kaarsen doven, uitmaken, uitdoen. [N 96B (1989)] || De kaarsenaansteker en -dover: een lange stok voorzien van een hoorntje om kaarsen te doven, en een aangehechte wasdraad om kaarsen aan te steken [domper, doofhoedje, kaarsenhoorntje, kaarsenaansteker?] . [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23598 |
kaarsenpit |
wiek:
wiek (L352p Hechtel)
|
De katoenen draad in het midden van een kaars [pit, wiek, lemmet?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
22505 |
kaarten (ww.) |
kaarten:
ka:rtən (L352p Hechtel)
|
kaarten [RND]
III-3-2
|
20802 |
kaas |
kaas:
kéés (L352p Hechtel)
|
kaas [RND]
III-2-3
|