e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Hechtel

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
klepel klepel: de klepel vanne klok (Hechtel), slinger: slinger (Hechtel) De klepel van de klok. [ZND 28 (1938)] III-3-3
kletsen [onnozele praat vertellen] flauwe zever: flowe ziver (Hechtel), onnozele kal: onnuuzele kaal (Hechtel), zever verkopen: hai verkupt ziever (Hechtel) Hoe zegt ge "hij vertelt onnoozelen praat (of leugens)"? [ZND 40 (1942)] III-3-1
kletsoor klantsoor: klandzūr (Hechtel) Dun eindje touw of leer aan het uiteinde van het snoer van de zweep dat bij het slaan een knallend geluid maakt. [JG 1a, 1b, 1c, 2c; N 13, 95c; L B2, 245; L 8, 142; R 14] I-10
kletswijf babbelkous: babbelkôs (Hechtel), babbelwijf: babbelwaif (Hechtel) Hoe heet een vrouw die veel babbelt [ZND 27 1938)] III-3-1
kleurx kleur: kleur (Hechtel, ... ) kleur [DC 42B (1967)], [ZND 01 (1922)], [ZND 28 (1938)] III-4-4
klierziekte klieren: klieren (Hechtel, ... ), De meeste informanten vertalen enkel het zinnetje hij heeft klieren (in de hals) zonder een speciale benaming voor deze klieren op te geven.  klieren (Hechtel) hij heeft klieren (in de hals). Bestaat hiervoor een speciale volksnaam ? [ZND 28 (1938)] || hoe heet de klierziekte die gezwellen in de hals veroorzaakt, die dan soms opengaan ? [ZND 36 (1941)] || koningszweer (kliergezwellen aan de hals, ook St-Marcoen geheten, Fr. scrofules) [ZND 05 (1924)] III-1-2
klieven klieven: klaampe klieve (Hechtel) Vaneen scheiden (klieven, kloven, splijten, splitsen, (scheiden))\\ [N 108 (2001)] III-1-2
klikspaan kwekker: kwekker (Hechtel), overbriever: éúvərbrīēvər (Hechtel), overdrager: éúvərdraagər (Hechtel) klikspaan; Iemand die daar een gewoonte van maakt is een ...... [DC 48 (1973)] III-3-1
klimop klimop: -  klimop (Hechtel), wintergroen: -  wintergrun (Hechtel) klimop [ZND 36 (1941)] III-4-3
klinken klabodderen: zeker iemand vannen trap gevallen  hurt deh doa’s klaboddere (Hechtel), laweit maken: lewaet make (Hechtel), schetteren: die kaan nogal schaetere (haard kallep) (Hechtel) Klinken: een goed hoorbaar, luid of helder geluid voortbrengen (klinken, luiden, klabetteren, klawettern) [N 108 (2001)] III-1-1