20953 |
leeg, gezegd van een noot |
hol:
verzamelfiche ook mat. van ZND 1 (a-m)
hōōl neut (L352p Hechtel)
|
loze noot [ZND 30 (1939)]
III-2-3
|
24973 |
leeg, niets bevattend |
leeg:
leeg (L352p Hechtel, ...
L352p Hechtel,
L352p Hechtel,
L352p Hechtel)
|
Leeg. Mijn glas is ledig [ZND 37 (1941)]
III-4-4
|
18920 |
leegloper |
leegloper:
ook materiaal znd 30, 4
leegloeper (L352p Hechtel)
|
leegloper [ZND 01 (1922)]
III-1-4
|
19365 |
leep, doortrapt |
geslepen:
geslēpen (L352p Hechtel)
|
doortrapte kerel [ZND 30 (1939)]
III-1-4
|
23613 |
leerrede |
homilie (<gr.):
homilie (L352p Hechtel)
|
Een leerrede, een tekstverklarende preek, homilie. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
30861 |
leest |
leest:
līǝst (L352p Hechtel)
|
De pasvorm, meestal van beukenhout, waaraan men de schoenen maakt. "De leest waarop de schoen gemaakt wordt, moet als het ware net een afgietsel zijn van de voet, en voor wat de stand aangaat, geschikt zijn volgens de hoogte der hiel waarvoor hij zal gebruikt worden" (Dierick, pag. 7). [N 60, 185a; N 60, 244a; L 1a-m; L 30, 8; S; monogr.]
II-10
|
22749 |
leeuw |
leeuw:
inne lieuw (L352p Hechtel)
|
Leeuw. [ZND 30 (1939)]
III-3-2
|
20110 |
leeuwenbek |
leeuwenbekje:
-
lieuwebekske (L352p Hechtel)
|
grote leeuwebek [ZND 40 (1942)]
III-4-3
|
33409 |
legnest |
nest:
nęst (L352p Hechtel)
|
Het nest waarin de kippen hun eieren leggen. Est is door metanalyse uit nest ontstaan. [N 19, 32; A 48, 16e; monogr.; add. uit S 25]
I-6
|
21553 |
lei |
lei:
lai (L352p Hechtel),
lei (L352p Hechtel),
lè (L352p Hechtel),
’n lè (L352p Hechtel)
|
Een lei waarop de kinderen schrijven. [ZND 37 (1941)]
III-3-1
|