e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Hechtel

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
leeg, gezegd van een noot hol: verzamelfiche ook mat. van ZND 1 (a-m)  hōōl neut (Hechtel) loze noot [ZND 30 (1939)] III-2-3
leeg, niets bevattend leeg: leeg (Hechtel, ... ) Leeg. Mijn glas is ledig [ZND 37 (1941)] III-4-4
leegloper leegloper: ook materiaal znd 30, 4  leegloeper (Hechtel) leegloper [ZND 01 (1922)] III-1-4
leep, doortrapt geslepen: geslēpen (Hechtel) doortrapte kerel [ZND 30 (1939)] III-1-4
leerrede homilie (<gr.): homilie (Hechtel) Een leerrede, een tekstverklarende preek, homilie. [N 96B (1989)] III-3-3
leest leest: līǝst (Hechtel) De pasvorm, meestal van beukenhout, waaraan men de schoenen maakt. "De leest waarop de schoen gemaakt wordt, moet als het ware net een afgietsel zijn van de voet, en voor wat de stand aangaat, geschikt zijn volgens de hoogte der hiel waarvoor hij zal gebruikt worden" (Dierick, pag. 7). [N 60, 185a; N 60, 244a; L 1a-m; L 30, 8; S; monogr.] II-10
leeuw leeuw: inne lieuw (Hechtel) Leeuw. [ZND 30 (1939)] III-3-2
leeuwenbek leeuwenbekje: -  lieuwebekske (Hechtel) grote leeuwebek [ZND 40 (1942)] III-4-3
legnest nest: nęst (Hechtel) Het nest waarin de kippen hun eieren leggen. Est is door metanalyse uit nest ontstaan. [N 19, 32; A 48, 16e; monogr.; add. uit S 25] I-6
lei lei: lai (Hechtel), lei (Hechtel), (Hechtel), ’n lè (Hechtel) Een lei waarop de kinderen schrijven. [ZND 37 (1941)] III-3-1