24343 |
lieveheersbeestje |
lieveheersbeestje:
ook in ZND 16, 006
lieveheersbeestje (L352p Hechtel),
lievevrouwbeestje:
ook in ZND 16, 006
leivevrouwbeestje (L352p Hechtel)
|
lieveheersbeestje [ZND 05 (1924)]
III-4-2
|
17816 |
liggen |
liggen:
liggen (L352p Hechtel, ...
L352p Hechtel)
|
liggen [ZND 25 (1937)]
III-1-2
|
20464 |
lijkbidder |
lijkbidder:
znd 1 a-m; znd 30, 25;
lekbeer (L352p Hechtel, ...
L352p Hechtel)
|
lijkbidder [ZND 30 (1939)] || lijkbidder (fr. croquemort) [ZND 01 (1922)]
III-2-2
|
33273 |
lijnzaad, vlaszaad |
lijnzaad:
lɛ̄nzǭt (L352p Hechtel),
lijzenszaad:
lęi̯zǝnszǭǝt (L352p Hechtel)
|
Linum usitatissimum L. Lijnzaad is de gebruikelijke naam voor het zaad van de vlasplant en, in verband met de olieproduktie, ook voor het gewas. Zie paragraaf 4.2 en in het bijzonder het lemma Vlas. Uit de gerepelde en gedorste zaadbollen wordt olie geslagen, de lijnolie; de overblijvende pulp is een gezocht veevoer. De vormen die hier zijn samengebracht onder de typen lijzend en lijzens zijn te beschouwen als varianten van lijzaad, met een bijzondere verzwaring van het eerste lid. Ze zijn als afzonderlijke typen behandeld vanwege de samenstellingen in dit lemma en in de volgende lemmaɛs. [S 22; Wi 18; monogr.; add. uit JG 1b; L 1 a-m; L 1 u, 149; L 42, 59; RND 31]
I-5
|
21098 |
lijnzaadmeel |
lijzendmeel:
lɛ̄zǝntmɛ̄ǝl (L352p Hechtel)
|
De gedroogde pulp die overblijft na het slaan van de olie uit het lijnzaad. Het meel wordt als veevoeder gebruikt. Indien in samenstellingen met lijnzaad- dit woorddeel onverkort is gebleven en gelijk aan de opgave voor lijnzaad in dat lemma, dan is hier naar de variant van het lemma Lijnzaad, Vlaszaad verwezen. Voor de typen lijzend en lijzens naast lijzaad zie de toelichting bij het lemma Lijnzaad, Vlaszaad. [monogr.; add. uit L 1 a-m; L 1 u, 149; L 42, 59; RND 31]
I-5
|
24567 |
lijsterbes |
fluitenhout:
fluitenhout (L352p Hechtel),
klijsterbeer:
kliensterbeer (-bos, -struik) (L352p Hechtel)
|
lijsterbes (Sobus aucuparia) [Lk 04 (1953)]
III-4-3
|
33676 |
limburgse klei |
leem:
liǝm (L352p Hechtel)
|
Vraag N 27, 42 vroeg naar benamingen voor löss of ø̄Limburgse kleiø̄ en vraag N 27, 45 naar die voor de ø̄bruine, taaie, Limburgse klei, vooral langs hellingenø̄. Op grond van de antwoorden zijn deze vragen tot √©√©n lemma versmolten. Van Dale (elfde druk, blz. 1610) definieert löss als volgt: ø̄vruchtbare, weinig plastische leemsoort, licht vuilgeel of roodgeel van kleur, in Nederland ook wel Limburgse klei genoemdø̄. [N 27, 42; N 27, 45; N 27, 33]
I-8
|
21478 |
liniaal |
regel:
rēgel (L352p Hechtel)
|
Een liniaal (om rechte lijnen te trekken). [ZND 30 (1939)]
III-3-1
|
17867 |
links, linkshandig |
links:
links (L352p Hechtel)
|
iemand die meestal zijn linkerhand gebruikt: hij is... [ZND 37 (1941)]
III-1-2
|
17869 |
linkshandig persoon |
linkse poot:
eene linkschepoeët (L352p Hechtel),
lIŋsəpou̯ət (L352p Hechtel),
n linkschen pooͅt (L352p Hechtel),
n linkse poêt (L352p Hechtel),
ruwer taalgebruik
linksepoet (L352p Hechtel),
linkse, een -:
linkse (L352p Hechtel),
n linksche (L352p Hechtel),
n linkschen (L352p Hechtel),
n linkse (L352p Hechtel),
ne linksche (L352p Hechtel)
|
iemand die meestal zijn linkerhand gebruikt: het is een ... [ZND 37 (1941)] || Zegt men van iemand die bij voorkeur zijn linker hand gebruikt: Het is een ... [DC 50 (1975)]
III-1-2
|