e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Hechtel

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
linnen, linnengoed lijwaad: lēvǝt (Hechtel) Weefsel uit vlas- of hennepgaren vervaardigd. Lijnwaad. [N 62, 77; N 59, 201; N 62, 75f; L 1a-m; L 30, 30a; L 30, 30b; L B1, 95; MW; Wi 18 en 55; S 22; monogr.] II-7
lip lip: luppen (Hechtel), løp (Hechtel, ... ) lip [RND] || rode lippen [ZND 30 (1939)] || Zie afbeelding 2.8 en 2.10. [JG 1a, 1b] I-9, III-1-1
lip van een hoefijzer lip: lep (Hechtel) Het opstaand lipvormig gedeelte aan de voorzijde aan het hoefijzer. De lip voorkomt het naar achter opschuiven van het hoefijzer. Zie ook afb. 222. Ook aan de zijkanten van het hoefijzer kunnen lippen worden aangebracht. Dit gebeurt als het paard brokkelende hoeven heeft of wanneer het hoefijzer de neiging heeft naar binnen te verschuiven. Zie ook het lemma ɛbrokkelhoefɛ in WLD i.9, pag. 102.' [N 33, 356; JG 1b; monogr.] II-11
lis (alg.) hoflis: hoflisch (Hechtel), lis: lisch (Hechtel), waterlis: waterlisch (Hechtel) lis [ZND 29 (1938)] || soorten lis [ZND 29 (1938)] III-4-3
litanie van de rozenkrans litanie (<lat.): litenie (Hechtel) De litanie van O.L. Vrouw, het slot van het Rozenhoedje [littenïj, lietenïj, lieteniej, lietenej?]. [N 96B (1989)] III-3-3
litteken litteken: lettikken (Hechtel), leͅtekə (Hechtel), litteeke (Hechtel), littikken (Hechtel, ... ) Als een wond of zweer is genezen, blijt de plaats ervan meestal zichtbaar. die plek noemt men dan een .... (Nederl. litteken). [ZND 49 (1958)] || een litteken [ZND 37 (1941)] III-1-2
loeren koekeloeren: koekkeloere (Hechtel), lonken: Bet: afspieden, niets doen.  lonken (Hechtel), spioneren: spionnere (Hechtel) Loeren (lonken, loensen). [N 109 (2001)] || lonken (uitspraak en betekenis) [ZND 37 (1941)] III-1-1
lof lof: tloͅf (Hechtel), uitstelling van het allerheiligste: uitstelling van et allerheiligste (Hechtel) het lof [RND] || Het lof, de kerkdienst met uitstelling van het Allerheiligste, gehouden op zondagmiddag, soms op zaterdagavond [lof, laof, zeëje?]. [N 96B (1989)] III-3-3
lof met processie processiegang: processiegang (Hechtel) Lof met processie (rondom de kerk of over het kerkplein of kerkhof) op de eerste zondag van de maand. [N 96B (1989)] III-3-3
loodgieter loodgieter: lūǝt˲gitǝr (Hechtel), loodwerker: lūwǝtwęrkǝr (Hechtel) Ambachtsman die vroeger vooral zink en blik bewerkte, loden buizen maakte en herstelde, dakgoten en regenpijpen plaatste en repareerde en, zo blijkt uit de antwoorden van de zegslieden, soms ook waterpompen aanlegde. Tegenwoordig installeert en repareert hij vooral sanitaire installaties en verwarmingstoestellen. Zie ook het lemma "zinkbewerker". Het woord pompenmaker werd in Venray (L 210) en omstreken ook gebruikt als benaming voor een koperslager. Zie ook het lemma "koperslager". [N 64, 161a; L 34, 17a-b; monogr.] II-11