33375 |
mestgoot |
loper:
lupǝr (L352p Hechtel)
|
De goot die achter de koeien loopt waar de mest en de gier in terecht komen en afvloeien. De mest wordt naar buiten gekruid, de gier stroomt naar de gierput. Enkele opgaven verwijzen naar een anderssoortige stal (potstal) waar de gier in een kuil achter de koeien verzameld wordt. Vergelijk de lemmata "mesthoop" en "gierkuil in de potstal" (2.1.30 en 31). Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel (mest) het lemma "mest", "stalmest" in aflevering I.1, pag. 3 en voor de fonetische documentatie van het woorddeel (zeik) het lemma "gier, mestwater, beer" in aflevering I.1, pag. 20. In de kaart zijn de tweede elementen van de samenstellingen bijeengezet; deze zijn aangevuld met dezelfde elementen van het lemma "giergoot" (2.2.29). Zie ook afbeelding 10.A.d bij het lemma "koeienstand" (2.2.23). [N 5A, 42a; N 4, 74; A 10, 14; monogr.]
I-6
|
32587 |
mesthaak |
mesthaak:
[mest](h)ǭ ̝ǝk (L352p Hechtel)
|
De mesthaak is een riek waarvan de tanden loodrecht op de steel staan. De mesthaak wordt gebruikt om een hoeveelheid mest voort te trekken, met name bij het afladen van de mest van de kar in hoopjes op het land. Maar men gebruikt hem verder ook om mest uit de stallen te trekken (vooral bij de oude potstal), om mest op de mesthoop te verplaatsen, om mest van de mesthoop los te trekken (voor het laden), om mesthoopjes op het land uiteen te trekken en soms om de (tuin)grond fijn te maken. De mesthaak kan 2 à 3 (vroeger veelal) of 4 à 5 tanden hebben. De gesmede mesthaak werd vroeger door de plaatselijke smid vervaardigd, en was later ook in de handel verkrijgbaar. Vaak echter maakte men van een oude riek een mesthaak, door de tanden of de "hals" van die riek in het vuur om te zetten. In de betrokken termen van dit lemma vertegenwoordigt het lid drie ook dialectvarianten van het type drij. [J G 1b + 1b; N 5A, 50c; N 11, 28; N 11A, 17a; N 18, 55 t /m 63; A 28, 5a + b; Lu 6, 5a + b; Av 1, III 5d; monogr.]
I-1
|
24335 |
mestkever |
strontbeest:
strondbieest (L352p Hechtel)
|
mestkever [ZND 14 (1926)]
III-4-2
|
33622 |
mestvaalt |
mesthoop:
meͅ.sthuəp (L352p Hechtel)
|
[Goossens 1b (1960)]
I-7
|
34364 |
mestvarken |
mestvarken:
męstfɛ.rǝkǝn (L352p Hechtel)
|
Een varken dat gehouden worden om vet te mesten. [JG 1a, 1b, 2c; L 37, 49e; N C, add.; N 19, Q 111 add.; N 19, Q 204a add.; monogr.]
I-12
|
23632 |
met de collecteschaal rondgaan |
met de schaal rondgaan:
mit de schaal rondgaon (L352p Hechtel)
|
Collecteren met de open schaal, met de schaal rondgaan. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23635 |
met de collecteschaal rondgaan add. |
schaal:
sjaal (L352p Hechtel)
|
Collecteren met de open schaal, met de schaal rondgaan. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
17868 |
met de linkerhand |
met de linkse hand:
met de linksche hand (L352p Hechtel),
mit de linksche hand (L352p Hechtel, ...
L352p Hechtel),
mit de linkse hand (L352p Hechtel)
|
met de linkerhand [ZND 37 (1941)]
III-1-2
|
33999 |
met de zweep slaan of geluid geven |
smakken:
smakǝ (L352p Hechtel)
|
Het slaan met de zweep brengt een knallend geluid voort. Terwijl in de enquête van J. Goossens het werkwoord zwepen in de jaren vijftig enkel voor Achel (L 282) en Hamont (L 286) werd opgetekend, vermeldt de enquête van P. Willems (1885)het nog voor een groot aantal gemeenten uit de beide Limburgen. Zie in dit verband ook ros voor "paard" (WLD I, afl. 9, p. 5). [JG 1a, 1b, 2c; L 8, 141a; Wi 42; monogr.]
I-10
|
17946 |
met grote stappen lopen |
er nogal over schrijden:
schrèèt er nogaal euver (L352p Hechtel),
grote schreden:
groeët schèèën (L352p Hechtel)
|
Grote stappen maken (greien, schrijden, treden, stappen). [N 109 (2001)]
III-1-2
|