21263 |
motor |
moteur:
motø͂ͅr (L352p Hechtel)
|
motor [RND]
III-3-1
|
25130 |
motregen, fijne regen |
stofregen:
stofrèger (L352p Hechtel)
|
stofregen [ZND 38 (1942)]
III-4-4
|
25100 |
motregenen, licht regenen |
fiezelen:
het fiezelt (L352p Hechtel),
zeveren:
zevərən, tzevərt (L352p Hechtel)
|
Motregenen. Vertaal in uw dialect: motregenen, het motregent (regenen met heel fijne druppels). [ZND 49 (1958)] || stofregenen [ZND 38 (1942)]
III-4-4
|
33767 |
muil |
muil:
mǫlj (L352p Hechtel)
|
Zie afbeelding 2.9. [JG 1a, 1b]
I-9
|
26147 |
muilband |
domsnuit:
dǫmsnǭt (L352p Hechtel)
|
Brede, ijzeren band om het uiteinde van de naaf die voorkomt dat er aarde en modder op het aseinde terechtkomt. De muilband heeft soms een rechthoekig uitgekapte opening die afgedekt wordt met een klepje. Door de opening kan men de luns uit de as trekken zodat het wiel van de as kan worden verwijderd, bijvoorbeeld wanneer de as gesmeerd moet worden. Zie ook afb. 214. [N G, 43c; N 17, 60a; JG 1a; JG 1b; Vld.; div.]
II-11
|
17872 |
muilpeer |
slag in het gezicht:
slaag in t gezicht (L352p Hechtel),
slag op het bakkes:
Plat
slaag op zen bakkes (L352p Hechtel),
slag op het gezicht:
slaag op zen gezicht (L352p Hechtel),
slag tegen het bakkes:
slaoeg tegen zen bakkes (L352p Hechtel)
|
hoe heet een slag op de kaak ? Geef aan welke woorden gemeenzaam of plat zijn. [ZND 36 (1941)]
III-1-2
|
17663 |
muis van de hand |
muis:
moas (L352p Hechtel)
|
Muis van de hand: het onderste, vlezige deel van de duim (schenk). [N 109 (2001)]
III-1-1
|
33687 |
mulle grond |
gemullig land:
gǝmølex lant (L352p Hechtel)
|
Droge losse grond, zonder kluiten. [N 27, 37a; monogr.]
I-8
|
18632 |
muts met pompon |
turkmuts:
tu̯rkmu̯ts (L352p Hechtel)
|
muts, wollen spits toelopende ~ met pluim of kwast [N 25 (1964)]
III-1-3
|
18418 |
muts: algemeen |
muts:
mu̯ts (L352p Hechtel)
|
muts, hoofddeksel zonder klep of stijve rand [klots, koetsj, pars] [N 25 (1964)]
III-1-3
|