29421 |
pottenbakker |
pottenbakker:
pǫtǝbakǝr (L352p Hechtel)
|
Ambachtsman die uit klei potten en ander aardewerk vervaardigt. De woordtypen pottenman (Q 95, Q 193) en aardewerker (Q 95) werden in de betreffende plaatsen gebruikt voor een arbeider in een aardewerkfabriek. [L 34, 20; A 45, 34; N 49, 60a; monogr.]
II-8
|
21524 |
potter? |
potter:
potter (L352p Hechtel)
|
gierigaard [ZND 35 (1941)]
III-3-1
|
27074 |
praam |
prang:
praŋ (L352p Hechtel)
|
Neusknijper om het paard in bedwang te houden. Een praam bestaat uit een houtje met een lus eraan, die rond de bovenlip van het paard wordt gelegd en met het houtje wordt aangedraaid. Er bestaan ook metalen neusknijpers met deze functie (zie o.a. de termen muilijzer, tandijzer en gebitijzer). [JG 1b, 1c, 2c; N 13, 85; N 33, 377 en 380; S 28; monogr.]
I-10
|
21529 |
praten |
kallen:
kallen (L352p Hechtel)
|
zij praten, kletsen, babbelen de hele dag [ZND 41 (1943)]
III-3-1
|
23239 |
predikant |
preker:
preker (L352p Hechtel)
|
De predikant, prediker, degene die de preek houdt. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23611 |
preek |
preek:
preek (L352p Hechtel)
|
De predikatie, de preek [preek, prèèk, preëdich?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23641 |
prefatie |
prefatie (<lat.):
prevatie (L352p Hechtel)
|
De door de priester gezongen lofprijzing ter inleiding van de Canon, de prefatie. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
21006 |
prei |
poor:
poor (L352p Hechtel, ...
L352p Hechtel,
L352p Hechtel),
pō.r (L352p Hechtel)
|
[Goossens 1b (1960)] [ZND 05 (1924)] [ZND 15 (1930)]
I-7
|
23612 |
preken |
preken:
preken (L352p Hechtel)
|
Preken, prediken [preeke, prèèke, preëdieje?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
22687 |
prent(je) |
beeld(je):
ieê schoeê beeldeken (L352p Hechtel)
|
Een schoon beeldeken (Fr. image). [ZND 21 (1936)]
III-3-2
|