23244 |
prevelen |
sjoemelen:
sjoemelen (L352p Hechtel)
|
Prevelen. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
22862 |
prijzen (mv.) |
prijzen:
prɛ.is (L352p Hechtel)
|
prijzen (mv.) [RND]
III-3-2
|
33740 |
prikkeldraad |
pikdraad:
pekdrōi̯t (L352p Hechtel),
pikdrǭt (L352p Hechtel)
|
Twee- of driedraads gevlochten ijzerdraad van scherpe punten voorzien waarmee men een weide of een stuk grond afspant. [N M, 6b; N M, 6a; L 40, 73; JG 1b; L 32, 45 add.; Vld.; Gwn 16, 11; A 25, 4f; A 25, 8 add.; monogr.]
I-8
|
22356 |
priktol |
dop:
dop (L352p Hechtel, ...
L352p Hechtel)
|
Priktol (= werptol: door middel van een erom gewonden touw werpt men hem draaiend op de grond). [ZND 16 (1934)]
III-3-2
|
21515 |
proces-verbaal |
proces (<fr./lat.):
gai kregt e proces (L352p Hechtel)
|
Proces-verbaal. [ZND 05 (1924)]
III-3-1
|
19272 |
profiteren |
er kans op zien:
he hit er kans op gezien dat te doen (L352p Hechtel),
profiteren:
van de gelègenheid proffiteeren (L352p Hechtel),
van de kans profeteeren (L352p Hechtel),
van de occasie profeteeren (L352p Hechtel)
|
Van de gelegenheid (occasie) profiteren. [ZND 40 (1942)]
III-1-4
|
18221 |
pronken |
de grote jan uithangen:
de grutte jan oathange (L352p Hechtel),
de jan-mijn-voeten:
Eig. kloeëten.
de jan mèn vuut oathangen (L352p Hechtel),
stoefen:
stoefe (L352p Hechtel)
|
Pronken, prijken. In het oog lopend opgeschikt, in het openbaar zich voordoen, pralen [stoefen, spiegelen, stansen] [N 114 (2002)]
III-1-3
|
18190 |
pronkveer op een hoed |
pluim:
plaum, plumken (L352p Hechtel),
[p > b]?
blōm (L352p Hechtel)
|
Pluim, pluimpje. [ZND 05 (1924)] || pronkveer op een hoed [N 25 (1964)]
III-1-3
|
19676 |
provisiekast, etenskast |
schap:
sxāp (L352p Hechtel)
|
voorraad- of provisiekast [N 05A (1964)]
III-2-1
|
18403 |
pruik |
pruik:
prèùk (L352p Hechtel)
|
Pruik. Kunstmatig vervaardigde haarbedekking, valse haardos [pruik, calotte, toupet] [N 114 (2002)]
III-1-3
|