33367 |
ruif voor de koeien |
ruifje:
rø̜u̯fkǝ (L352p Hechtel)
|
Naar aanleiding van de vraag naar de "verstelbare voerluiken" (2.2.20) werden ook benamingen voor een ruif gegeven. Een ruif met hooi voor de koeien kwam in de oude potstaal nog vaak voor (zie de foto van afbeelding 7 bij het lemma "potstal" (2.2.2), afb. 7); in de stallen met een koeienstand vindt men deze niet meer. Vaak is er alleen in de paardestal een ruif; zie het lemma en de kaart "paarderuif" (2.3.2). [N 5A, 37d]
I-6
|
17737 |
ruiken |
rieken:
rieken (L352p Hechtel),
ruiken:
ruke (L352p Hechtel),
ruken (L352p Hechtel)
|
rieken [ZND 25 (1937)] || Rieken: door middel van reukzin gewaarworden (rieken, ruiken) [N 108 (2001)]
III-1-1
|
22380 |
ruilen (als spel) |
omwisselen:
umwisselen (L352p Hechtel),
ruilen:
wille w`is reulen (L352p Hechtel),
willen we uis ruilen (L352p Hechtel)
|
Willen we eens ruilen? [ZND 42 (1943)]
III-3-2
|
33435 |
ruimte waar men stro hakselt en bewaart |
hakselkot:
hɛksǝlkōt (L352p Hechtel)
|
Het stro dat als veevoer wordt gebruikt, wordt gehakseld (in stukken gesneden) en bewaard in een speciaal daartoe ingerichte "hakselbewaarplaats", of ergens waar toevallig plaats is (meestal in de schuur). Zie ook aflevering I.4, paragraaf 6.4 (blz. 149) over het snijden van het stro. Een aantal benamingen betreft niet de ruimte in de zin van een vertrek, maar een kist, bak of ton waarin het stro gehakseld dan wel het haksel bewaard wordt. De bewerkingen, hakselen, snijden en bewaren, worden in het lemma weerspiegeld. Opgaven als "in de schuur" of "in het kafhuis" zijn hier niet gehonoreerd. [N 5A, 72a en 72b; div.; monogr.]
I-6
|
33750 |
ruin |
ruin:
rø̜i̯n (L352p Hechtel)
|
Gecastreerde hengst. Als de veulens één à twee jaar zijn en de ballen voldoende gezakt en zichtbaar in de balzak zijn, worden zij gecastreerd. Een hengst van drie tot vijf jaar die om de een of andere reden op deze leeftijd nog gecastreerd wordt, wordt meestal gesneden hengst en niet ruin genoemd. [JG 1a, 1b; A 4, 2c; L 20, 2c; L 39, 43; N 8, 20 en 38; S 27; monogr.]
I-9
|
22753 |
ruiten in het kaartspel |
koeken:
koeke (L352p Hechtel),
kokke (L352p Hechtel)
|
Ruiten: Ruiten boer (in het kaartspel). [ZND 42 (1943)]
III-3-2
|
17885 |
ruk |
rof:
rof (L352p Hechtel)
|
Ruk: snelle, korte beweging waardoor iets of iemand met een schok van zijn plaats wordt getrokken (ruk, snok, roets) [N 108 (2001)]
III-1-2
|
17884 |
rukken |
roffen:
roffen (L352p Hechtel, ...
L352p Hechtel),
trekken:
trekken (L352p Hechtel)
|
niet rukken (niet met rukken trekken) [ZND 42 (1943)]
III-1-2
|
24326 |
runderhorzel, horzel |
horelaar:
horəleͅr (L352p Hechtel)
|
horzel [ZND 27 (1938)]
III-4-2
|
24349 |
runderhorzellarve |
angel:
aŋəl (L352p Hechtel),
horzelmade:
horzelmāj (L352p Hechtel)
|
larve van de runderhorzel, worm die grote bulten (wormbulten) veroorzaakt in de huid van runderen [N 26 (1964)] || worm vdit laatste insect [Goossens 1b (1960)]
III-4-2
|