e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Hechtel

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
slaapbol slaapkop: slaapkoppen (Hechtel), antwoord is waarschijnlijk niet goed genoteerd, want de omspelling klopt niet helemaal. (zie eerste antwoord). Waarschijnlijk bedoelt hij een diftong na de # (zie tweede antwoord)  sloͅop’koͅp / sloͅu̯p’koͅp (Hechtel) Papaver somniferum L. [DC 48 (1973)] III-4-3
slaapmuts slaapmuts: slōpmu̯ts (Hechtel) slaapmuts [pietermöts [N 25 (1964)] III-1-3
slaapplaats van de knecht bij het vee kamertje: kęmǝrkǝ (Hechtel) De ruimte in de paarde- of, zij het minder gebruikelijk, koestal waar de knecht slaapt. Een aantal benamingen betreffen meer het bed van de knecht dan de ruimte waar dat bed staat. Enkele benamingen verwijzen naar een hoger gelegen ruimte of naar de zolder boven de paarde- of koestal waar de knecht dan slaapt. [N 5A, 13b, 34e, en 59f; A 7, 32; R 3, 59; monogr.] I-6
slabbetje, spuugdoekje onderneusdoekje: cf. WNT s.v. "neusdoek  ondərnu̯zi̯kskə (Hechtel), zeverlapje: zi̯vərläpkə (Hechtel) doek, witte ~ die men het kind als een schortje voor de borst speldt [speet, spit] [N 25 (1964)] || slabje, morsdoekje voor kinderen [slabbertje, slabberlepke, zeiverlepke, slepke, bavet(sje) [N 25 (1964)] III-2-2
slachten slachten: sláxtǝ (Hechtel) Doden van vee met de bedoeling het als voedsel te gebruiken. Wat het woordtype "dooddoen" betreft, merken verschillende informanten (in K 353, P 50, P 177, P 179, P 180, P 185) op, dat het verouderd is. [JG 1a + 1b + 2c: R 14, 231 add.; S 33; monogr.] II-1
slachthout kluppel: kløpǝl (Hechtel) Het stuk hout waaraan het geslachte dier ter verdere verwerking wordt opgehangen. De semantische overeenkomst met "spanhout" is vrij groot, omdat het spanhout en het slachthout tegelijk de functie kunnen hebben het "dichtklappen" van het dier te voorkomen. Toch zijn beide begrippen in twee aparte lemmata verwerkt. Zie ook het lemma ''spanhout''. [N 28, 64; N 28, 66; N 5aII, 62b] II-1
slag slag: slaag in t gezicht (Hechtel), slaag op zen gezicht (Hechtel), slaoeg tegen zen bakkes (Hechtel), Plat  slaag op zen bakkes (Hechtel) hoe heet een slag op de kaak ? Geef aan welke woorden gemeenzaam of plat zijn. [ZND 36 (1941)] III-1-2
slank teer: tieër (Hechtel) Slank, tenger: rank, smal gebouwd (slank, raal, reel, rank, riede). [N 106 (2001)] III-1-1
slappe vilten hoed vilten hoed: vi̯ltən hud (Hechtel) hoed, slappe, vilten ~ met deuk [lösjhood, scheurhood] [N 25 (1964)] III-1-3
slecht gekleed persoon voddenman: wie ne voddemaan (Hechtel), wagenman: wie ne waagemaan (Hechtel) In lompen gekleed [haveloos, schab(be)tig, schamel, lommelig] [N 114 (2002)] III-1-3