| 24818 |
slaapbol |
slaapkop:
slaapkoppen (L352p Hechtel),
antwoord is waarschijnlijk niet goed genoteerd, want de omspelling klopt niet helemaal. (zie eerste antwoord). Waarschijnlijk bedoelt hij een diftong na de # (zie tweede antwoord)
sloͅop’koͅp / sloͅu̯p’koͅp (L352p Hechtel)
|
Papaver somniferum L. [DC 48 (1973)]
III-4-3
|
| 18596 |
slaapmuts |
slaapmuts:
slōpmu̯ts (L352p Hechtel)
|
slaapmuts [pietermöts [N 25 (1964)]
III-1-3
|
| 33390 |
slaapplaats van de knecht bij het vee |
kamertje:
kęmǝrkǝ (L352p Hechtel)
|
De ruimte in de paarde- of, zij het minder gebruikelijk, koestal waar de knecht slaapt. Een aantal benamingen betreffen meer het bed van de knecht dan de ruimte waar dat bed staat. Enkele benamingen verwijzen naar een hoger gelegen ruimte of naar de zolder boven de paarde- of koestal waar de knecht dan slaapt. [N 5A, 13b, 34e, en 59f; A 7, 32; R 3, 59; monogr.]
I-6
|
| 20303 |
slabbetje, spuugdoekje |
onderneusdoekje:
cf. WNT s.v. "neusdoek
ondərnu̯zi̯kskə (L352p Hechtel),
zeverlapje:
zi̯vərläpkə (L352p Hechtel)
|
doek, witte ~ die men het kind als een schortje voor de borst speldt [speet, spit] [N 25 (1964)] || slabje, morsdoekje voor kinderen [slabbertje, slabberlepke, zeiverlepke, slepke, bavet(sje) [N 25 (1964)]
III-2-2
|
| 25342 |
slachten |
slachten:
sláxtǝ (L352p Hechtel)
|
Doden van vee met de bedoeling het als voedsel te gebruiken. Wat het woordtype "dooddoen" betreft, merken verschillende informanten (in K 353, P 50, P 177, P 179, P 180, P 185) op, dat het verouderd is. [JG 1a + 1b + 2c: R 14, 231 add.; S 33; monogr.]
II-1
|
| 25426 |
slachthout |
kluppel:
kløpǝl (L352p Hechtel)
|
Het stuk hout waaraan het geslachte dier ter verdere verwerking wordt opgehangen. De semantische overeenkomst met "spanhout" is vrij groot, omdat het spanhout en het slachthout tegelijk de functie kunnen hebben het "dichtklappen" van het dier te voorkomen. Toch zijn beide begrippen in twee aparte lemmata verwerkt. Zie ook het lemma ''spanhout''. [N 28, 64; N 28, 66; N 5aII, 62b]
II-1
|
| 17871 |
slag |
slag:
slaag in t gezicht (L352p Hechtel),
slaag op zen gezicht (L352p Hechtel),
slaoeg tegen zen bakkes (L352p Hechtel),
Plat
slaag op zen bakkes (L352p Hechtel)
|
hoe heet een slag op de kaak ? Geef aan welke woorden gemeenzaam of plat zijn. [ZND 36 (1941)]
III-1-2
|
| 17553 |
slank |
teer:
tieër (L352p Hechtel)
|
Slank, tenger: rank, smal gebouwd (slank, raal, reel, rank, riede). [N 106 (2001)]
III-1-1
|
| 18411 |
slappe vilten hoed |
vilten hoed:
vi̯ltən hud (L352p Hechtel)
|
hoed, slappe, vilten ~ met deuk [lösjhood, scheurhood] [N 25 (1964)]
III-1-3
|
| 18246 |
slecht gekleed persoon |
voddenman:
wie ne voddemaan (L352p Hechtel),
wagenman:
wie ne waagemaan (L352p Hechtel)
|
In lompen gekleed [haveloos, schab(be)tig, schamel, lommelig] [N 114 (2002)]
III-1-3
|