e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Hechtel

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
smidse smis(se): smes (Hechtel) In het algemeen de werkplaats van een smid en meer in het bijzonder de plaats waar de smidsvuurhaard is ondergebracht. Zie ook afb. 1. [N 33, 5; S 33; JG 1a; JG 1b; monogr.] II-11
smidsgereedschap gerief: gǝrīf (Hechtel) De algemene benaming voor al het gereedschap van de smid. [L 19A, 13; monogr.] II-11
snede van het blad van de zeis waat: wǭ.ǝt (Hechtel) De scherpe snijdende binnenzijde van het blad van de zeis. Zie afbeelding 5, nummer 4. Bedoeld is hier de algemene benaming voor de snijkant van de zeis. In sommige gebieden, met name in enkele dorpen tussen het waat-gebied (in het noorden van Belgisch Limburg) en het snede-gebied (in het zuiden ervan) wordt onderscheid gemaakt tussen de eigenlijke snede en het haarpad: de smalle rand die bij het haren op het zeisblad wordt geslagen en waarvan de snede het uiteinde vormt. Zie voor deze laatste het volgende lemma: ''haardpad''. Wanneer er meer dan één variant voor een plaats was opgegeven, is bij voorkeur het materiaal van de mondelinge enquêtes in gebracht.' [N 18, 68d; JG 1a, 1b, 2c; add. uit N 17, 100; monogr.] I-3
sneeuwx sneeuw: snòw (Hechtel) sneeuw [RND] III-4-4
sneltrein expres (<fr.): espres (Hechtel), expres (Hechtel, ... ), sneltrein: ⁄n sneltrein (Hechtel), vitesse (fr.): de vites (Hechtel) Sneltrein. [ZND 35 (1941)] III-3-1
snijwonde snap: snap (Hechtel, ... ), snapje: snepke (Hechtel), snee: snee (Hechtel) Snijwond: door snijden veroorzaakte wond (snee, krab, krets, vats, sleuf, kreeuw, vil, slip). [N 107 (2001)] III-1-2
snottebel snotbel: snotbel (Hechtel) Snottebel (snotkoek, koetneus). [N 109 (2001)] III-1-2
snotteren snuffen: snoffe (Hechtel) Snotteren: herhaaldelijk en hoorbaar de neus ophalen om deze vrij te maken van neusvocht (snotteren, snutten, snoeven). [N 107 (2001)] III-1-2
snuit snuit: snoat (Hechtel, ... ), snǭ.t (Hechtel) neus, Een dikke ~ (domper, kolf, tromp, domphoren, foepneus, kokkel). [N 106 (2001)] || Spotbenamingen voor de neus [N 109 (2001)] || Zie afbeelding 2.6. [JG 1a, 1b] I-9, III-1-1
sok sok: zok (Hechtel, ... ), zokken (Hechtel) Sok, een paar sokken. Bedoeld wordt de korte kous, tot halverwege het been door mannen en door kinderen gedragen (fr. chausette) [ZND 48 (1954)] III-1-3