31192 |
smidse |
smis(se):
smes (L352p Hechtel)
|
In het algemeen de werkplaats van een smid en meer in het bijzonder de plaats waar de smidsvuurhaard is ondergebracht. Zie ook afb. 1. [N 33, 5; S 33; JG 1a; JG 1b; monogr.]
II-11
|
31196 |
smidsgereedschap |
gerief:
gǝrīf (L352p Hechtel)
|
De algemene benaming voor al het gereedschap van de smid. [L 19A, 13; monogr.]
II-11
|
32880 |
snede van het blad van de zeis |
waat:
wǭ.ǝt (L352p Hechtel)
|
De scherpe snijdende binnenzijde van het blad van de zeis. Zie afbeelding 5, nummer 4. Bedoeld is hier de algemene benaming voor de snijkant van de zeis. In sommige gebieden, met name in enkele dorpen tussen het waat-gebied (in het noorden van Belgisch Limburg) en het snede-gebied (in het zuiden ervan) wordt onderscheid gemaakt tussen de eigenlijke snede en het haarpad: de smalle rand die bij het haren op het zeisblad wordt geslagen en waarvan de snede het uiteinde vormt. Zie voor deze laatste het volgende lemma: ''haardpad''. Wanneer er meer dan één variant voor een plaats was opgegeven, is bij voorkeur het materiaal van de mondelinge enquêtes in gebracht.' [N 18, 68d; JG 1a, 1b, 2c; add. uit N 17, 100; monogr.]
I-3
|
25191 |
sneeuwx |
sneeuw:
snòw (L352p Hechtel)
|
sneeuw [RND]
III-4-4
|
21237 |
sneltrein |
expres (<fr.):
espres (L352p Hechtel),
expres (L352p Hechtel, ...
L352p Hechtel),
sneltrein:
⁄n sneltrein (L352p Hechtel),
vitesse (fr.):
de vites (L352p Hechtel)
|
Sneltrein. [ZND 35 (1941)]
III-3-1
|
18134 |
snijwonde |
snap:
snap (L352p Hechtel, ...
L352p Hechtel),
snapje:
snepke (L352p Hechtel),
snee:
snee (L352p Hechtel)
|
Snijwond: door snijden veroorzaakte wond (snee, krab, krets, vats, sleuf, kreeuw, vil, slip). [N 107 (2001)]
III-1-2
|
18025 |
snottebel |
snotbel:
snotbel (L352p Hechtel)
|
Snottebel (snotkoek, koetneus). [N 109 (2001)]
III-1-2
|
18027 |
snotteren |
snuffen:
snoffe (L352p Hechtel)
|
Snotteren: herhaaldelijk en hoorbaar de neus ophalen om deze vrij te maken van neusvocht (snotteren, snutten, snoeven). [N 107 (2001)]
III-1-2
|
17590 |
snuit |
snuit:
snoat (L352p Hechtel, ...
L352p Hechtel,
L352p Hechtel),
snǭ.t (L352p Hechtel)
|
neus, Een dikke ~ (domper, kolf, tromp, domphoren, foepneus, kokkel). [N 106 (2001)] || Spotbenamingen voor de neus [N 109 (2001)] || Zie afbeelding 2.6. [JG 1a, 1b]
I-9, III-1-1
|
18196 |
sok |
sok:
zok (L352p Hechtel, ...
L352p Hechtel),
zokken (L352p Hechtel)
|
Sok, een paar sokken. Bedoeld wordt de korte kous, tot halverwege het been door mannen en door kinderen gedragen (fr. chausette) [ZND 48 (1954)]
III-1-3
|