21352 |
spreken, praten |
kallen:
kallen (L352p Hechtel, ...
L352p Hechtel,
L352p Hechtel),
spreken:
nie haard sprèken (L352p Hechtel)
|
Niet luid spreken! [ZND 30 (1939)] || praten, klappen, kallen [ZND 36 (1941)]
III-3-1
|
23602 |
sprenkelen met de wijwaterkwast |
sprenkelen:
sprinkelen (L352p Hechtel)
|
Met de wijwaterskwast sprenkelend door de kerk gaan, de besprenkeling met wijwater aan het begin van de hoogmis. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
17818 |
springen |
springen:
springen (L352p Hechtel, ...
L352p Hechtel)
|
springen [ZND 25 (1937)]
III-1-2
|
34055 |
springstier |
gekeurde looi:
gǝkø̄rdǝ lōi̯ (L352p Hechtel),
springstier:
spre.ŋstīr (L352p Hechtel)
|
[JG 1a, 1b; add. uit N 3A, 15]
I-11
|
17591 |
sproeten |
sproetelen:
sproetelen (L352p Hechtel)
|
Sproet (sproetelen, sproonselen). [N 109 (2001)]
III-1-1
|
17915 |
sprokkelen |
naalden scharren:
nùlle schaeren (L352p Hechtel),
stokken trekken:
stekker trĕkken (met stekkerhoak) (L352p Hechtel)
|
Sprokkelen: gevallen, dor hout zoeken (sprokkelen, (hout) rapen, zeumeren, kneppen) [N 108 (2001)]
III-1-2
|
21545 |
sprookje |
vertelseltje:
vertelselke (L352p Hechtel)
|
hoe heet een kindervertelsel ? kent ge nog een woord sage ? (uitspraak) [ZND 42 (1943)]
III-3-1
|
18066 |
spruw |
schuil:
schuil (L352p Hechtel)
|
Spruw: de ontsteking van het slijmvlies in de mondholte vooral bij zuigelingen; aanvankelijk wordt dit vlies hoogrood en later met witte stippen bedekt (spruw, schuil, steenhuffel, mondzeer). [N 107 (2001)]
III-1-2
|
17910 |
spuiten |
spuiten:
Franse fleur
speùte (L352p Hechtel)
|
Met kracht vloeistof door een nauwe opening persen (spuiten, spruiten, spritsen, sprietelen) [N 108 (2001)]
III-1-2
|
17819 |
staan |
staan:
staan (L352p Hechtel)
|
staan [ZND 46 (1946)]
III-1-2
|