e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Hechtel

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
spreken, praten kallen: kallen (Hechtel, ... ), spreken: nie haard sprèken (Hechtel) Niet luid spreken! [ZND 30 (1939)] || praten, klappen, kallen [ZND 36 (1941)] III-3-1
sprenkelen met de wijwaterkwast sprenkelen: sprinkelen (Hechtel) Met de wijwaterskwast sprenkelend door de kerk gaan, de besprenkeling met wijwater aan het begin van de hoogmis. [N 96B (1989)] III-3-3
springen springen: springen (Hechtel, ... ) springen [ZND 25 (1937)] III-1-2
springstier gekeurde looi: gǝkø̄rdǝ lōi̯ (Hechtel), springstier: spre.ŋstīr (Hechtel) [JG 1a, 1b; add. uit N 3A, 15] I-11
sproeten sproetelen: sproetelen (Hechtel) Sproet (sproetelen, sproonselen). [N 109 (2001)] III-1-1
sprokkelen naalden scharren: nùlle schaeren (Hechtel), stokken trekken: stekker trĕkken (met stekkerhoak) (Hechtel) Sprokkelen: gevallen, dor hout zoeken (sprokkelen, (hout) rapen, zeumeren, kneppen) [N 108 (2001)] III-1-2
sprookje vertelseltje: vertelselke (Hechtel) hoe heet een kindervertelsel ? kent ge nog een woord sage ? (uitspraak) [ZND 42 (1943)] III-3-1
spruw schuil: schuil (Hechtel) Spruw: de ontsteking van het slijmvlies in de mondholte vooral bij zuigelingen; aanvankelijk wordt dit vlies hoogrood en later met witte stippen bedekt (spruw, schuil, steenhuffel, mondzeer). [N 107 (2001)] III-1-2
spuiten spuiten: Franse fleur  speùte (Hechtel) Met kracht vloeistof door een nauwe opening persen (spuiten, spruiten, spritsen, sprietelen) [N 108 (2001)] III-1-2
staan staan: staan (Hechtel) staan [ZND 46 (1946)] III-1-2