18003 |
stijf van vingers en handen |
krom:
haan stùn krōmp vanne kaa (L352p Hechtel),
stijf:
haan stùn stèèf vanne kaa (L352p Hechtel)
|
Stijf, van vingers en handen gezegd (scheef, krom, stram). [N 109 (2001)]
III-1-2
|
19327 |
stijfkop |
stijfkop:
ook materiaal znd 28, 31
staifkop (L352p Hechtel),
stèfkop (L352p Hechtel)
|
koppig [ZND 01 (1922)]
III-1-4
|
19641 |
stijfsel |
stijfsel:
samen met znd 7, 48
steͅi̯fsəl (L352p Hechtel)
|
de witte stof die gebruikt wordt om linnen stijf te maken (witte klontjes) [ZND 32 (1939)]
III-2-1
|
19642 |
stijfselpap |
stijfsel:
stijfsel (L352p Hechtel),
stijfselwater:
stijfselwâtter (L352p Hechtel)
|
stijfselpap [ZND 32 (1939)]
III-2-1
|
33979 |
stijgbeugels |
stijgbeugels:
stibø̄.gǝls (L352p Hechtel)
|
Metalen, van onderen afgeplatte, aan een riem bevestigde ring waarin een ruiter de voet zet om op of af te stijgen en om op te steunen bij het rijden. [JG 1a, 1b]
I-10
|
18014 |
stikken |
stikken:
stikke (L352p Hechtel),
versmachten:
versmachte (L352p Hechtel)
|
Stikken: sterven door ademgebrek (stikken, verstikken) [N 106 (2001)]
III-1-2
|
34018 |
stilstaan |
hou:
hǭu̯ (L352p Hechtel)
|
Voermansroep om het paard te doen stilstaan. [JG 1b; N 8, 95e en 96; L B 2, 257; L 36, 81e; monogr.]
I-10
|
17738 |
stinken |
stinken:
stinke (L352p Hechtel)
|
Stinken: een vieze reuk van zich geven (stinken, rieken, ruiken , muffen) [N 108 (2001)]
III-1-1
|
19659 |
stofblik |
blik:
blik (L352p Hechtel)
|
stofblik [ZND 21 (1936)]
III-2-1
|
19503 |
stofdoek |
stofvod:
stoͅf˃voͅt (L352p Hechtel),
vod:
voͅt (L352p Hechtel)
|
een stuk doek dat gebruikt wordt om meubels af te stoffen [ZND 34 (1940)]
III-2-1
|