e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Hechtel

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
wieden, algemeen wieden: wiǝ (Hechtel) Onkruid bestrijden in het algemeen, ongeacht de manier waarop of het gereedschap waarmee dat gebeurt. Vergelijk ook de meer specifieke handelingen in de andere lemmaɛs van deze paragraaf. De benamingen voor het object onkruid, dat in de woordtypen tussen haken is geplaatst, vindt men in het lemma Onkruid, Algemeen. [N 15, 2; N Q, 11b; JG 1a, 1b, 2c; A 47, 11b; L B2, 272; L 8, 92; S 43, Wi 39; monogr.; add. uit N 18, 8b; A 39, 1b] I-5
wiekenstel van de pikbinder molen: mø̄lǝ (Hechtel) Constructie van latten die de halmen over het mes van de pikbinder neerbuigt. [N J, 4b; monogr.] I-4
wiel rad: rā.ǝt (Hechtel), meervoud  rāǝ.r (Hechtel) Algemene benaming voor het wiel van een kar of een wagen. De karren en wagens hebben aanvankelijk houten wielen met daarrond een ijzeren band, om slijtage tegen te gaan. Na de tweede wereldoorlog werden deze houten wielen geleidelijk aan vervangen door wielen met luchtbanden. Afhankelijk van de omtrek heeft een wiel tien tot veertien spaken. [N 17, 57a-b + add; N 18, 99 + add; N G, 4; JG 1a + 1b; Gi 1,1; L 20, 21; L 38, 41; A 2, 60; A 4, 21; A 43, 1a-b; Wi 5; S 29; monogr.] I-13
wielband reep: riǝp (Hechtel) De ijzeren hoepel die door de smid om de houten velg van een kar of wagen wordt gelegd. Zie ook afb. 209a. [N G, 46a; N 17, 67; A 42, 17; JG 1a; JG 1b; L 20, 20c; A 4, 20c; N 33, 8 add.; monogr.; Vld.; div.] II-11
wielewaal wielewaal: wiləwøͅ.al (Hechtel) wielewaal [ZND 43 (1943)] III-4-1
wierook wierook: wierek (Hechtel) Wierook [wierek, wierooch?]. [N 96B (1989)] III-3-3
wierookkorrels wierookskorrels: wierekskorrels (Hechtel) Wierookkorrels. [N 96B (1989)] III-3-3
wierookvat wierooksvat: wiereksvaat (Hechtel) Het wierookvat [wiereksvat, wieresvaas?]. [N 96B (1989)] III-3-3
wijdbeens lopen breed schrijden: brieëd schrèèën (Hechtel), op een breed spoor staan: dieë stut op ə brieëd spoor (Hechtel) Met de benen ver uiteen lopen (wijd uiteen, breed spoor, wijdbeens). [N 109 (2001)] III-1-2
wijn wijn: wééjn (Hechtel) wijn [RND] III-2-3